MAANDAG 13 FEBRUARI 1939. 39 Hulp aan Spaansche kinderen. (van Eek e.a.) lijkertijd bereid verklaart de noodige maatregelen te nemen. Men kan in dit opzicht niet veel doen, maar de mensche- lijkheid eischt, dat men doet, wat men doen kan. Het leed, dat thans onverdiend geleden wordt, niet alleen door de eco nomische crisis, maar ook door de van alle kanten komende uitingen van geweld, is zoo ontzaglijk groot, dat men eigenlijk niet weet, waar men moet beginnen hulp te bieden. Dit ontslaat den Raad toch niet van den plicht, te doen wat hij kan doen en, wanneer hij geen daden kan doen, zich dan tenminste uit te spreken, omdat elke stap in die richting, elk woord tenminste iets kan bijdragen die geweldsfeer te breken. Daarom, hoewel spreker het standpunt van den Voor zitter begrijpt, hij deelt het niet. Het kan toch nuttig zijn, wanneer de Leidsche Raad nu reeds uitspreekt, dat ook het Leidsche gemeentebestuur bereid is om zooveel mogelijk den vluchtelingen een plaats te verschaffen en dat het nu reeds pogingen doet om te dien opzichte practische maatregelen te nemen. Er zijn oogenblikken, waarop het menschelijk gevoel zich ten volle moet kunnen uiten. Bij dit ontzaglijk leed is het oogenblik aangebroken thans, om dit menschelijk gevoel ten volle uit te levendaarom zal spreker stemmen vóór de motie-van Weizen. De heer Wilmer had verondersteld, dat na bet korte en duidelijke woord van den Voorzitter verder geen discussie zou worden gevoerd. Spreker sluit zich geheel aan bij het betoog van den Voorzitter. Inzake het vluchtelingenvraag stuk moet de leiding zijn bij de Regeeringvelen van hen, die bij een vorige gelegenheid, toen Nederland asyl heeft verleend aan vele vluchtelingen, critiek op de Regeering hebben uit geoefend, zijn reeds nu tot de overtuiging gekomen, dat het zegenrijk is geweest, dat de Regeering de teugels daarbij in handen heeft genomen en de leiding niet uit handen heeft gegeven. Terecht zegt de heer van Eek, dat de menschelijk- heid in zulke omstandigheden zoover moet gaan als maar eenigszins mogelijk is, dat men dus zooveel moet doen als maar eenigszins mogelijk is, maar de beoordeeling van hetgeen mogelijk is, moet men nu eenmaal overlaten aan het Lands bestuur, aan de Regeering, die daarbij gecontroleerd kan worden en ook inderdaad wordt, en zoo noodig gemoveerd, door de Volksvertegenwoordiging. Spreker is het volkomen eens met den Voorzitter, dat wanneer de Landsregeering toe lating van Spaansche vluchtelingen in Nederland mogelijk oordeelt, de gemeente Leiden dan met beide handen de mogelijkheid zal aangrijpen om ook in Leiden een asyl voor deze ongelukkigen te vinden, maar de leiding daarvan moet berusten bij de Regeering. Men moet het de Regeering niet moeilijker maken dan deze het reeds heeft door moties, waarvan men de portée toch niet geheel en al kan beoor- deelen. Moties, door het gevoel ingegeven, kunnen zeer goed zijn; men mag het gevoel nooit het zwijgen opleggen, maar men moet het altijd laten controleeren door het verstand en niemand kan weten of het gevoel, wanneer men zich uitspreekt voor de motie, dat wil zeggen, voor een ruime en onbeperkte toelating van vluchtelingen in Nederland, de contröle van het verstand zou kunnen doorstaan. Hulp aan Spaansche kinderen. (van der Heijden e.a.) De heer van der Heijden kan zich volkomen vereenigen met het betoog van den Voorzitter, maar kan zich ook goed in denken de motieven, die den heer van Weizen tot de indiening van de motie hebben geleid en juicht het toe, dat ook van diens zijde op het verleenen van steun wordt aangedrongen. Al kan de gemeente Leiden in haar geheel er op het oogenblik niets aan doen, de ingezetenen kunnen individueel wel direct daadwerkelijke hulp verleenen. De Raadsleden kunnen een voorbeeld geven door voor eenmaal afstand te doen van het presentiegeld. Wanneer ieder Raadslid spreker 4.ter hand stelt, zal hij het bedrag doorzenden aan het Comité tot leniging van den nood der Spaansche kinderen. Dan verricht men ten minste een daad! De motie van den heer van Weizen wordt verworpen met 19 tegen 11 stemmen. Tegen stemmen: de heeren van der Tas, Tepe, Wilbrink, van Stralen, Verweij, Hessing, Beekenkamp, Bergers, Wilmer, van der Reijden, Coster, van Rosmalen, van der Laan, Würtz, Lombert, Tobé, van der Kwaak, Eikerbout en Man- der s. Vóór stemmen: de heeren Groeneveld, van Eek, mevrouw de Cler, de heer Schüller, mevrouw Braggaar, de heeren Snel, Oostveen, Jongeleen, Yalentgoed, Carton en van Weizen. (Ook de heeren de Reede en Knibbe hadden inmiddels de vergadering verlaten). De Voorzitter vraagt of thans een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Tobé vraagt, of het College den Raad kan mede- deelen, of het iets bekend is van de geruchten, die in de ge meente de ronde doen betreffende onregelmatigheden bij de Centrale Werkplaats voor jeugdige werkloozen en wat van deze geruchten waar is. De heer van Stralen antwoordt, dat een soortgelijke vraag reeds is gesteld bij de voorbehandeling van de gemeentebe- gróoting voor 1939 in de sectie-vergaderingen. Het College heeft de opmerkingen beantwoord in zijn Memorie van Antwoord, waaruit kan blijken, dat deze zaak de volledige aandacht van het College heeft en dat, voor zoover het noodig was, het onmiddellijk maatregelen heeft genomen, gelijk ook de Commissie van Beheer van de Centrale Werkplaats heeft gedaan. Het ligt in de bedoeling van het College bij de aanstaande behandeling van de gemeentebegrooting alle gewenschte inlichtingen betreffende deze zaak te geven, zoodat men zich alsdan een volledig oordeel over deze zaak kan vormen. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 11