38
MAANDAG 13 F
'EBRUARI 1939.
Verslag telling leegstaande woningen e.a.
(Sehüller e.a.)
dit rapport nu uitgekomen is, al heeft hij wel gezegd, dat dit
rapport het College nog niet heeft bereikt. En daarom draait
de zaak toch. Wanneer dit rapport wèl is uitgekomen, dan
kan de Wethouder namens het College toch wel zeggen,
waarom dit rapport dan heden nog niet bij het College is
ingekomen. De Wethouder zegt nu wel: het gebeurt wel eens,
dat ook een andere afdeeling over een rapport moet adviseeren,
maar dat besluit kan toch niet eerder genomen worden of
Burgemeester en Wethouders moeten kennis genomen hebben
van het rapport. Een rapport van leegstaande woningen
bevat de nuchtere cijfers, zooals die bij een onderzoek naar
voren zijn gekomen; aan een dergelijk rapport is niets te
veranderen. Men constateert, dat in de verschillende huur-
klassen zooveel woningen leegstaan, dat zooveel woningen
niet meer voor bewoning in aanmerking komen; vervolgens
wordt er bij gevoegd de conclusie van den deskundige, hoe
volgens hem de zaak zich zal ontwikkelen. Spreker zou nu
eens een duidelijk antwoord van het College willen hebben
laten zij deze zaak nu niet in zoo'n geheimzinnig waas
behandelen op de vraag: is dat rapport nu verschenen en
waarom is het nog niet bij het College ingekomen?
De heer Wilbrink heeft reeds gezegd, dat het rapport nog
niet bij het College binnengekomen is. Het rapport is nog niet
verschenen. Het rapport, dat van de afdeeling Gemeente
werken is uitgegaan, is in bewerking bij de afdeeling Financiën
ter contróle van de cijfers en wat daaraan vastzit. De heer
Sehüller, die reeds langen tijd lid van de Commissie van
Fabricage is, weet, dat het rapport meermalen is binnen
gekomen met een rapport van de afdeeling Financiën en
vraagt naar den bekenden weg, indien hij vraagt, waar het
blijft. Toen spreker nog lid van de Commissie van Fabricage
was, heeft hij meermalen de rapporten met een ambtenaar
van de afdeeling Financiën behandeld.
De heer Scliiiller kan met behulp van de notulen van het
verhandelde in de vergaderingen der Commissie van Fabricage
aantoonen, dat de Commissie wel over de huurverlagingen,
maar nooit over de rapporten van de tellingen van leeg
staande woningen met een ambtenaar van de afdeeling
Financiën heeft gesproken.
De Voorzitter zegt, dat het indienen van rapporten bij den
Raad een daad van het College is. Het College is volkomen
vrij te beoordeelen, hoe de rapporten zullen worden samen
gesteld en wanneer zij voor indiening bij den Raad rijp zijn.
De Raad kan onmogelijk verlangen van den jongsten klerk
van het gemeentebestuur te weten, wat deze over een be
paalde zaak aan zijn chef heeft gezegd.
Het College is verplicht een rapport bij den Raad in te
dienen, zoodra het dit voor indiening rijp acht en het deze
indiening heeft toegezegd. Met den gang van zaken voordien
en voordat het College zijn oordeel er over gevestigd heeft,
heeft de Raad niets te maken.
Het voorstel van den heer Sehüller wordt verworpen met
20 tegen 12 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren van der Tas, Tepe, Wilbrink,
van Stralen, Verweij, Beekenkamp, Bergers, Wilmer, van der
Reijden, Coster, van Rosmalen, van der Laan, Würtz, Lom-
bert, Tobé, van der Kwaak, de Reede, Eikerbout, Manders
en Knibbe.
Vóór stemmen: de heeren Groeneveld, Hessing, van Eek,
mevrouw de Cler, de heer Sehüller, mevrouw Braggaar, de
heeren Snel, Oostveen, Jongeleen, Yalentgoed, Carton en
van Weizen.
(De heer Dubbeldeman had inmiddels de vergadering ver
laten.)
Ten slotte stelt de voorzitter aan de orde de motie van den
heer van Weizen, luidende:
,,De Raad, gezien de ernstige noodtoestand van duizenden
vrouwen en kinderen, die voor de Franco-legers in Spanje
zijn gevlucht, nodigt Burgemeester en Wethouders uit,
maatregelen te treffen om practische bijstand te verlenen
voor onderbrenging van een aantal Spaanse kinderen in
onze Gemeente."
De Voorzitter stelt namens het College voor de motie van
den heer van Weizen niet aan te nemen.
De heer van Weizen heeft de volgende motie bij het College
ingediend: De Raad, gezien den toestand van de voor de
Franco-legers vluchtende Spaansche vrouwen en kinderen,
Hulp aan Spaansche kinderen.
(van Weizen e.a.)
noodigt Burgemeester en Wethouders uit maatregelen te
treffen voor practischen bijstand aan het onderbrengen van
een aantal Spaansche kinderen in onze gemeente.
In ons land zullen zeer weinig menschen zijn, die niet met
deernis zijn vervuld, wanneer zij denken aan het lot van hen,
die op het oogenblik vluchten voor de legers, welke naar hun
meening in elk geval niet in dienst zijn van de regeering, die
zij wenschen. De ellende, waarin duizenden verkeeren en de
groote ontberingen, die zij lijden, mogen ook voor de gemeente
Leiden aanleiding zijn om practische hulp te verschaffen. In
dit opzicht is zeer veel gedaan, maar in vergelijking met de
zee van ellende, die er op het oogenblik is, verzinkt deze hulp
bijna in het niet. Een van de maatregelen, waardoor hulp
verschaft zou kunnen worden, zou kunnen zijn, den kinderen
in de allereerste plaats gelegenheid te verschaffen naar
Nederland te komen, ter verpleging in de gezinnen die zich
daartoe bereid verklaren. Ook in Leiden zijn er een aantal
van deze gezinnen. Wat hulpverleening betreft is het Neder-
landsche volk in het algemeen nooit achtergebleven. Zoo
hebben in de jaren 19141918 zeer vele Belgische vluchte
lingen, vrouwen en kinderen, een toevlucht gezocht in Neder
land. Ook de Leidsche Raad kan iets doen, om hulp te ver
schaffen aan deze slachtoffers.
De Voorzitter zegt, dat de geheele Raad het ongetwijfeld
met den heer van Weizen eens zal zijn, dat de Nederlandsche
bevolking te allen tijde bereid is den asylplicht te eerbiedigen,
daarbij ook nooit tekortgeschoten is en ook altijd bereid zal
zijn hulp te bieden aan vluchtelingen, die hun eigen land
moeten verlaten. Ook in Leiden bestaat die bereidheid onge
twijfeld, maar de quaestie van de vluchtelingen, zoowel in
dit geval als in andere dergelijke gevallen, is in die mate een
zaak van regeeringsbeleid, en afhankelijk van de vraag, hoe
de Regeering zich daartegenover plaatst, dat men ook in de
gemeente Leiden zal moeten afwachten of tot toelating van
vluchtelingen op eenigszins aanmerkelijke schaal door de
Regeering zal worden overgegaan. In dit verband is het dus
nog niet noodig, hiervoor practischen bijstand te verleenen,
omdat hiervoor nog geen gelegenheid bestaat. Indien echter
door de Regeering mocht worden aangedrongen op het ver
leenen van bijstand, en het scheppen van gelegenheid om
vluchtelingen onder te brengen, dan is liet gemeentebestuur
natuurlijk bereid die zaak onder oogen te zien en zooveel
mogelijk te doen, wat in dit geval gedaan kan worden.
Spreker acht het niet mogelijk thans maatregelen tot ver
leening van practischen bijstand te treffen, voor het onder
brengen van een aantal Spaansche kinderen, van wie men nog
niet weet of de Regeering hun toelating wenscht. Om die
reden ontraadt spreker de aanneming van de motie-van
Weizen, die spreker ook overbodig lijkt, omdat het gemeente
bestuur, wanneer het mogelijk zal zijn in die richting werk
zaam te zijn, natuurlijk de hulp zal verleenen, die het kan
verleenen.
De heer van Weizen kan tot op zekere hoogte waardeering
hebben voor het denkbeeld om onmiddellijk de noodige maat
regelen te nemen, zoodra de Regeering bereid is een aantal
Spaansche vluchtelingen in Nederland toe te laten. Het moge
formeel juist zijn, dat niet eerder maatregelen zijn te nemen
dan nadat de Regeering haar toestemming heeft verleend,
in het licht van den ontzaglijken nood, die momenteel door
duizenden, tot op zekere hoogte onschuldige slachtoffers
wordt geleden, mag men verwachten, dat alles in het werk
wordt gesteld om de toelating te verwezenlijken. Alleen reeds
op zuiver humanitaire gronden mag een beroep in dat op
zicht niet achterwege blijven. Waar dit beroep eventueel
vooraf zou moeten gaan aan het verleenen van den practischen
bijstand, die in de motie wordt gevraagd, dringt spreker er
namens een zeer groot deel van de Leidsche bevolking bij
het gemeentebestuur op aan, in dezen de noodige stappen te
doen.
De heer van Eek heeft met instemming vernomen, dat de
Voorzitter, sprekende namens het College, sympathiek staat
tegenover een poging om ook in Nederland moeite te doen,
het ontzaglijke leed, dat thans door de Spaansche vluchte
lingen wordt geleden, eenigszins te lenigen.
Men is uiteraard afhankelijk van het nemen van maat
regelen door de Regeering, omdat zij alleen de Spaansche
kinderen of andere vluchtelingen kan toelaten. De Voorzitter
meent op dien grond, dat het onpractisch is, op het oogenblik
een besluit te nemen. Daartegenover stelt spreker, dat de
Regeering des te eerder te bewegen zal zijn, dergelijke vluch
telingen toe te laten, wanneer niet alleen in den Raad van
Leiden, maar ook in de raden van andere gemeenten de wen-
schelijkheid daarvan wordt uitgesproken en men zich tege-