14 N°. 29. Leiden, 10 Februari 1939. Bij de behandeling van ons praeadvies op het adres van R. Uges om restitutie van door hem betaalde bedragen wegens stroomverbruik in zijn bioscooptheater Stationsweg No. 19 (Ingek. Stukken No. 83 van 1937) nam Uw Ver gadering in haar zitting van 10 Mei 1937 met 25 tegen 10 stemmen het volgende voorstel van haren Voorzitter aan: „De Raad besluit de verdere behandeling van punt 16 van de agenda aan te houden en Burgemeester en Wet houders te verzoeken praeadvies uit te brengen over de bij het sluiten van electriciteitscontracten te volgen gedragslijn." De bedoeling van Uwen Voorzitter daarmede was, dat deze zaak nog eens afzonderlijk door Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit zou worden bezien en behandeld en dat daaromtrent een objectief prae advies aan Uw Vergadering werd uitgebracht, opdat men goed zou begrijpen, wat men door inwilliging van het verzoek van adressant zou bereiken. Omtrent het bovenbedoelde voorstel is dan ook het ge voelen van Commissarissen ingewonnen, wier rapport met het advies van den Directeur in de Leeskamer ter visie is gelegd; ook thans bestaat er, zooals U uit dat rapport kan blijken, in den boezem der Commissie geen eenstemmigheid. Tot ons leedwezen is de behandeling van dit rapport door ons College om de redenen, die wij thans bij U als bekend mogen veronderstellen, vertraagd. Wanneer wij thans allereerst eenige beschouwingen wijden aan de bij het sluiten van electriciteitscontracten te volgen gedragslijn, dan kunnen wij voorop stellen, dat de Directie der Lichtfabrieken tot dusver steeds dezen regel heeft ge volgd en nog volgt, dat voor zoover op grond van de Electriciteitsverordening de mogelijkheid tot het sluiten van een bijzondere overeenkomst bestaat het aan den ver bruiker zeiven wordt overgelaten te beslissen, ook al dient zij hem desgewenscht daarbij van voorlichting, óf dat een van de in die verordening opgenomen tarieven zal gelden, óf dat een bijzondere overeenkomst wordt gesloten. Practisch is dit de eenig mogelijke en mitsdien ook de eenig juiste handelwijze. Men bedenke echter wel, dat, wanneer met een bepaalden afnemer een contract wordt gesloten, waarin een gunstiger regeling voor de bepaling van den prijs is opgenomen dan het anders in aanmerking komende tarief volgens de Elec triciteitsverordening, hetwelk voor soortgelijke verbruikers op dat tijdstip in het algemeen geldt, er dan nog geen sprake is van een algemeene tariefsverlaging, welke als het ware automatisch ook voor andere verbruikers zou behooren te gelden. Een contract toch is individueel en het daarbij overeengekomen tarief is, behalve van omstandigheden, die gelijkelijk voor een geheele bepaalde categorie van stroom afnemers gelden, in het bijzonder afhankelijk van den aard van het betrokken bedrijf en van de bijzondere omstandig heden, die speciaal bij dat bedrijf een rol spelen en die de Directie kunnen nopen den prijs zoo scherp mogelijk te stellen. In een dergelijk geval nu, waarin van een algemeene tariefs verlaging geen sprake is, kan een andere verbruiker, hij zij contractant of niet, voor wien die bijzondere omstandig heden niet gelden, uit den aard der zaak noch rechtens, noch billijkheidshalve aanspraak maken op hetzelfde, lagere tarief. Bij een commerciëele bedrijfsvoering past nu een maal een verschillende behandeling bij verschillende om standigheden. Yoor zoover er echter inderdaad een wijziging in de ten opzichte van contractanten gevolgde tariefspolitiek, bijv. in den vorm van een verlaging van het tarief, plaats heeft, volgt de Directie reeds sedert tal van jaren met betrekking tot de door industriëelen gesloten stroomleveringsovereen- komsten deze gedragslijn, dat zij de Leidsche Vereeniging van Industriëelen daarmede in kennis stelt, die op haar beurt haar leden daarvan op de hoogte brengt en hen advi seert de loopende contracten op te zeggen. Dit wil nu echter nog geenszins zeggen, dat van een be paalden datum af alle loopende contracten met de kleine en middelgroote industrie, waarover het hier in het bijzonder gaat, gelijktijdig op het lagere prijsniveau worden gebracht. Immers de bestaande overeenkomsten blijven nog van kracht tot aan haar oorspronkelijken einddatum als regel worden de electriciteitscontracten voor 3 volle kalenderjaren ge sloten en op zijn minst tot aan het einde van het loopende kalenderjaar. Geheel nieuwe contracten worden daarentegen dadelijk tegen het lagere tarief afgesloten. Het lijkt ons, zooals wij ook reeds in Ingek. Stukken No. 83 van 1937, naar wij meenen,'op goede gronden hebben betoogd, ten eenenmale uitgesloten ten aanzien van loopende con tracten een andere gedragslijn te volgen, omdat dan het sluiten van overeenkomsten tegen speciale prijzen, zulks tot nadeel van het electriciteitsbedrijf, geheel op losse schroeven zou worden gezet, terwijl bovendien voor de gemeente een zeer ongewenschte wijziging in de verdeeling van het bij die overeenkomsten betrokken risico zou ontstaan. Zelfs wanneer alle contracten slechts voor één jaar werden afgesloten, zouden daaruit nog tal van moeilijkheden ont staan, nog afgezien hiervan, dat een termijn van één jaar voor belangrijke overeenkomsten voor beide partijen meestal te kort is. In elk geval moet zoowel in het belang van het electriciteitsbedrijf als in dat van de verbruikers het sluiten van overeenkomsten voor zóó korten duur ten stelligste worden ontraden. Immers voor beide partijen is de waarde van contracten juist hierin gelegen, dat zij er zeker van zijn, dat de electriciteit voor geruimen tijd, althans gedurende eenige jaren, tegen een bepaald tarief zal worden geleverd. De duur van de overeenkomst speelt dan ook, naast de garantie van een bepaald minimum-verbruik, een belang rijke rol bij het bepalen van de contractstarieven. Aangezien de duur van de overeenkomst dus een der factoren is, die met andere het contractstarief bepaalt, is het in het algemeen ook volkomen rationeel, dat een algemeene tariefsverlaging voor contractanten tijdens den duur van eenige overeen komst haar invloed eerst doet gelden, wanneer de periode, waarvoor zij is gesloten, is verstreken en een nieuw contract wordt aangegaan. Kan dus op grond van het bovenstaande worden aan genomen, dat de invloed van een algemeene tariefsverlaging, als bovenbedoeld, op loopende contracten van de kleine en middelgroote industrie op uniforme wijze is geregeld, tot voor kort was het niet mogelijk ook ten aanzien van de overige vaak zeer uiteenloopende typen van contrac tanten op overeenkomstige wijze te werk te gaan. Intusschen zullen, nu Uw Vergadering op 23 Januari j.l. overeenkomstig ons voorstel (Ingek. Stukken No. 16) tot wijziging van de Electriciteitsverordening heeft besloten, voortaan ook andere groepen van stroomverbruikers, zooals winkels, bioscopen en daarmede door de verordening gelijk gestelde inrichtingen, op uniforme wijze kunnen worden behandeld; de nieuwe tarieven toch zullen er toe leiden, dat in zeer vele gevallen, waarin tot dusver ten behoeve van die inrichtingen bijzondere overeenkomsten werden gesloten, dit in het vervolg achter wege kan blijven, omdat thans door die inrichtingen met voordeel de electriciteit volgens een der nieuwe, nu in de verordening opgenomen tarieven zal kunnen worden betrokken. Ook een eventueele verlaging van deze tarieven zal dan voor alle daarbij betrokkenen op denzelfden datum ingaan. Ten aanzien van de alsdan nog overblijvende contractanten zal het wel altijd onmogelijk zijn een uniforme gedragslijn met betrekking tot het tarief vast te stellen; het betreft hier toch afnemers, wier bedrijven van zeer uiteenloopenden aard zijn, elk met zijn eigenaardigheden en bijzondere om standigheden, ook al komen sommige, naar het uiterlijk te oordeelen, met elkaar overeen. Na ampele overweging van een en ander zijn wij van oor deel, dat de gedragslijn, die de Directie bij het sluiten en vernieuwen van electriciteitscontracten pleegt te volgen en waarbij eenerzij ds met de belangen van het bedrijf, ander zijds met die van de electriciteitsverbruikers op alleszins redelijke wijze wordt rekening gehouden, den toets van een gezonde kritiek kan doorstaan en mitsdien geen wijziging behoeft. Met den meesten nadruk moeten wij in dit verband met name elk betoog bestrijden, dat de strekking heeft voor de Directie een verplichting te construeeren, krachtens welke zij op straffe van restitutie door de gemeente van het eventueel te veel betaalde te zorgen heeft, dat niet alleen alle contractanten, doch dan ook natuurlijk de 26.000 Verbruikers, die den stroom volgens een van de in de Electri citeitsverordening opgenomen tarieven betrekken, te allen tijde de electriciteit naar het voor hen voordeeligste tarief afnemen. Die verplichting heeft de Directie nimmer gehad en die kan haar ook in de toekomst niet worden opgelegd; niet ten onrechte schreven wij reeds eerder, dat zij daarmede voor een onmogelijke taak zou worden gesteld. Bovendien is het ook in het geheel niet noodig haar met een dergelijke onvervulbare taak te belasten, omdat in het welbegrepen eigen belang van den verbruiker als regel voldoende prikkel is gelegen naar het voor hem voordeeligste tarief te streven; wil men dit streven met succes bekroond zien, dan zal men zich echter niet moeten wenden tot ambtenaren, die men in eigen oogen bevoegd acht, doch dient men, zooals de Elec triciteitsverordening voor overgang van het eene naar het andere tarief ook voorschrijft, daartoe een €chriftelijlce aanvraag tot de Directie te richten. Keeren wij na deze meer algemeene beschouwingen tot het adres van den heer Uges terug, dan zal het U, naar wij vertrouwen, op grond van het bovenstaande duidelijk zijn, dat, toen met ingang van 1 October 1934 met den exploitant van het Lido-Theater een overeenkomst was gesloten,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 2