8
MAANDAG 23
JANUARI 1939.
Wijziging Electriciteitsverordening.
(van Weizen e.a.)
meermalen in den Raad heeft gepleit. Bij de bestrijding van
sprekers denkbeeld beroept men zich er altijd op, dat het
technisch onuitvoerbaar is. De thans voorgestelde wijziging
van het woonhuistarief, waarbij men overgaat naar het opper
vlakte-tarief, is even diep ingrijpend als de wijziging, die
spreker vele malen heeft verdedigd.
Zijn oordeel over de werking van de nieuwe tarieven zal
spreker opschorten tob aan het einde van het proefjaar is ge
bleken, welke voor- en nadeelen daaraan voor de bevolking
verbonden zijn. Wel juicht spreker het thans reeds toe, dat
een deel van de bevolking daarmede ongetwijfeld geholpen
zal zijn, n.l. de winkelstand, maar spreker gevoelt het evenzeer
als een bezwaar, dat de kosten, welke dit met zich brengt, voor
een zeer belangrijk gedeelte zullen worden afgewenteld op hen,
die momenteel geen winkel drijven en als aangeslotenen
volgens het woonhuistarief ongetwijfeld meer zullen hebben
te betalen.
Spreker is bereid zijn stem aan het voorstel van het College
te geven.
De Voorzitter erkent, dat de thans voorgestelde tarieven
weinig overzichtelijk zijn. Men moet echter niet zeggen, dat
zij onbegrijpelijk zijn. Er is meer, waarvan het begrijpen
eenige moeite kost en bij zaken als deze mag men zich
wel eenige moeite getroosten om ze te begrijpen. Indien
men dit doet, is het zeer wel mogelijk voor zich zelf precies
uit te rekenen, hoe de zaak staat. Men mag dan ook het
verwijt van de weinige overzichtelijkheid van de tarieven
niet al te ernstig nemen, want men kan zelf wel bereiken,
dat men een inzicht in de tarieven heeft.
Er bestaat helaas reden voor de onoverzichtelijkheid van
de tarieven. Ze hangt samen met de omstandigheid, dat
de Stedelijke Lichtfabrieken een groot gedeelte van het
geld, dat de gemeente noodig heeft, moeten opbrengen, en
ook met andere factoren. De omstandigheid, dat de winst
van de Stedelijke Lichtfabrieken niet te zeer mag worden
aangetast, belet het tot stand brengen van een eenvoudig
tarief, dat aan de Stedelijke Lichtfabrieken een geweldig
stuk van de winst zou kunnen ontnemen, wanneer men het
zoo eenvoudig en ook zoo laag mogelijk maakte. Men zou
het tarief ook zeer eenvoudig kunnen maken, maar het
zóó hoog stellen, dat de winst gewaarborgd blijft, doch
daardoor zou men allerlei onbillijkheden begaan.
Het voordeel van de onoverzichtelijkheid van de tarieven
is niet de onoverzichtelijkheid op zich zelf, maar wel dat
zij het resultaat is van de pogingen der directie van de
Stedeüjke Lichtfabrieken om zooveel mogelijk aan de
verlangens en de wenschen van de verbruikers tegemoet
te komen.
Terwijl de fabriek voortdurend electriciteit produceert, zijn
er periodes, waarin zij veel meer stroom zou kunnen
leveren dan door de verbruikers wordt afgenomen. De
prijzen werken hierbij belemmerend. Men wil de prijzen nu
zoo laag mogelijk stellen om het gebruik gedurende die
periodes aan te moedigen en daarbij komt men dan tot inge
wikkelde tarieven, welke echter de mogelijkheid openen om
uitzonderingen te maken op den regel van het eenvoudige
tarief, dat alleen luidt: een kWh kost zooveel.
Dit is de voornaamste verklaring van de onoverzichte
lijkheid.
Daarbij komt, dat men niet alle afnemers van electrischen
stroom over denzelfden kam kan scheren. Wil men billijk
blijven, dan moet men ten slotte rekening houden met de
omstandigheid, dat de industrieën, de winkels en de parti
culieren om verschillende redenen en in verschillende hoe
veelheden stroom betrekken. Er zou zeer weinig terecht
komen van het verbruik van electrischen stroom door de
industrie, indien men haar denzelfden prijs liet betalen,
dien men particulieren in rekening brengt.
Wil men een tarief samenstellen, dat een zeker bedrag
in het laatje moet brengen, maar ook zooveel mogelijk
moet beantwoorden aan de wenschen van de burgerij, dan
komt men noodzakelijkerwijze tot een onoverzichtelijk tarief.
De heer Tobé richtte een zacht verwijt tot de directie
van de Lichtfabrieken, omdat deze in een courantenbericht
gesproken heeft over de onmogelijkheid om electriciteit te
bewaren en op te stapelen en hij wees op het bestaan van
accumulatoren. Spreker vermoedt zoo, dat ook de Directie
van de Lichtfabrieken daarvan wel eens gehoord heeft. De
Directie van de Lichtfabrieken heeft echter bedoeld te
zeggen, dat electriciteit wel „opgestapeld" kan worden in
accumulatoren, maar niet in die mate, dat men zeer groote
hoeveelheden te allen tijde zou kunnen bewaren. Men kan
dus gerust zeggenelectriciteit is een artikel, dat niet
opstapelbaar is en dat men niet kan Vergelijken in dit
opzicht met turf of steenkolen.
Wijziging Electriciteitsverordening.
(Voorzitter e.a.)
Een ander bezwaar, dat geopperd is, is dit: men komt
hier inderdaad wel tegemoet aan de behoeften en verlangens
van de winkeliers, maar ten koste van andere verbruikers.
Dit is volmaakt onjuist. De Directie van de Lichtfabrieken
heeft gezegd: deze wijziging van het winkeltarief daar
over gaat het, dat was de brandende quaestie kost
met al wat er aan vastgekoppeld was vermoedelijk 30.000.
maar toen heeft zij niet gezegd: dat ver hes zullen wij nu
eens verhalen op een ander, integendeel, zij heeft er op
gewezen, dat de geraamde winst vermoedelijk met 30.000.
zou moeten worden verlaagd. Later is echter gebleken, dit
in antwoord aan den heer van Eek, niet dat de winst niet
zou moeten worden verlaagd, integendeel, dit verlies aan
winst wordt door de Lichtfabrieken met aan zekerheid
grenzende waarschijnlijkheid aangenomen, maar dat in 1938
zooveel overwinst is gemaakt, dat met behulp daarvan het
verlies aan winst in 1939 zou kunnen worden opgevangen.
Voorts is men overtuigd, dat, wanneer het nieuwe tarief
eenmaal is ingevoerd en doorwerkt, het verbruik zoodanig
zal gestimuleerd worden, dat het verlies in volgende jaren
ingehaald wordt. Het was het College zeer aangenaam dit
geluid te hooren, omdat het niets liever wenschte dan
tegemoet te komen aan de verlangens van den middenstand
het was alleen bevreesd voor het dreigende gevaar van een
Verlaging van de winst met 30.000.De in 1938 behaalde
overwinst is dus, zooals gezegd, bestemd om deze verlaging
van de winst voor 1939 te compenseerenlater zal men
dan wel verder zien. Het is echter geenszins de bedoeling
andere verbruikers meer te laten betalen. Zoo is in dit ver
band de meening uitgesproken, dat het nieuwe woonhuis
tarief van zoodanigen aard zou worden, dat daardoor aan
de burgerij veel hoogere indirecte lasten zullen worden op
gelegd. Dit is geenszins de bedoeling geweest. De bedoeling
van de wijziging in het wöonhuistarief en in de wijze van
berekening daarvan is in het geheel niet geweest, om te
trachten, daaruit nog meer te halen, maar uitsluitend deze, dat
men het principieel beter achtte het vastrecht te baseeren
op de oppervlakte van het huis in plaats van op het aantal
lichtpunten. Er zijn dus ook in het geheel geen maatregelen
genomen, om te trachten de verbruikers, die den stroom
volgens het woonhuistarief betrekken, meer te doen betalen,
maar bij de steekproeven, die genomen zijn, is wel gebleken,
dat het mogeüjk is, dat men bij sommige groote, oude
woonhuizen bij toepassing van het nieuwe tarief een hoogeren
electriciteitsprijs zal moeten betalen. Dat wil men voor
komen en daarom is dan ook een overgangsbepaling in de
verordening opgenomen, krachtens welke het oude tarief
blijft gelden naast het nieuwe. Men behoeft dus in de ge
vallen, die door den heer Eikerbout genoemd zijn, niet tot
het nieuwe tarief over te gaan.
De heer Wilmer zegt, dat deze bepaling toch maar voor
één jaar geldt.
De Voorzitter zegt, dat men na ommekomst van dit jaar,
wanneer men over practische ervaring beschikt, het resultaat
van het nieuwe tarief nader zal bezienhet College wil dan
alles doen wat mogelijk is om eventueel daaraan voor be
paalde verbruikers klevende bezwaren weg te nemen. Het
is echter heel moeilijk, zoo niet onmogelijk, naar een op
geheel nieuwe grondslagen berustend tarief over te gaan,
zonder dat ook maar één verbruiker daarvan nadeel onder
vindt. Er waren evenwel zeer aanvaardbare redenen, waarom
de grondslagen van het woonhuistarief veranderd moesten
worden. Mocht nu blijken, dat in vele gevallen het nieuwe
tarief voor de verbruikers niet voordeelig is, dan zal het
College tijdig met nieuwe voorstellen moeten komen. Burge
meester en Wethouders zijn echter overtuigd, dat dit niet
zoo zal zijn en dat verreweg de meeste verbruikers er mede
gebaat zullen zijn. Het College beschouwt 1939 dus als een
proefjaar. Nu kan men natuurlijk, zooals de heer Eikerbout
heeft gedaan, dadelijk komen met verschillende gevallen,
die men toetst aan het nieuwe tarief en die dan verkeerd
uitkomen, maar bij de vaststelling van tarieven mag men niet
uitgaan van individueele gevallendat kan men van de Directie
van de Lichtfabrieken, die duizenden afnemers heeft, ook niet
verwachten. Het is dus niet te verwonderen, dat er zich
wel gevallen zullen voordoen, waarin het nieuwe tarief ver
keerd werkt, maar de Lichtfabrieken bezien het van uit
een algemeen standpuntdie gaan meer uit van gemiddelden
en van statistieken, waarover zij de beschikking hebben.
De door den heer Eikerbout genoemde gevallen kunnen dus
volmaakt juist zijn, maar zij zijn niet het juiste uitgangspunt
om een tariefsmaatregel te beoordeelen. Men moet dan
inderdaad, zooals de fabrieken doen en eigenlijk alleen
kunnen doen, uitgaan van gemiddelden en van statistieken.