MAANDAG 23 JANUAKI 1939.
3
(Voorzitter e.a.)
kleeding, schoeisel en een dubbele kolenbon voor de werk-
loozen beschikbaar te stellen.
Zonder beraadslaging of lioofdehjke stemming wordt be
sloten het adres te stellen in handen van Burgemeester en
Wethouders ter afdoening.
2°. Adres van de Leidsche Middenstands-Centrale inzake
verlaging van de electriciteitstarieven voor middenstands-
bedrijven.
Zal worden behandeld bij punt 16 van de gedrukte agenda.
3°. Adres van de Vereeniging tot Bevordering van den
Bouw van Werkmanswoningen, waarin zij zich bereid ver
klaart den bouw en de exploitatie van woningen in het
saneeringsplan Klikstraat, le Gortestraat, le Haverstraat,
4e Binnenvestgracht en Geerestraat ter hand te nemen.
Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders
om praeadvies, uit te brengen tegelijk met het voorstel
inzake den nieuwbouw.
4°. Amendementen van de heeren Oostveen en Schüller
op de artikelen 11, 13 en 34 van het ontwerp-arbeidsover-
eenkomstenreglement
Zullen worden behandeld bij punt 19 van de gedrukte
agenda.
5°. Verzoek van de Leidsche Middenstands-Centrale om
de proef met den gemeentelijken schoeiseldienst niet te ver
lengen, met adhaesiebetuiging van de Schoenmakers-Ver-
eeniging „Door Vriendschap Verbonden".
Zullen worden behandeld bij punt 18 van de gedrukte
agenda.
6°. Missives van J. 't Hart, B. J. Huurman en J. de Lange
namens eenige eigenaren van perceelen gelegen in de Klik
straat, le Gortestraat, le Haverstraat en 4e Binnenvest-
gracht, dat zij bij Gedeputeerde Staten in beroep zijn gegaan
tegen het raadsbesluit van 19 December 1938 tot onbewoon
baarverklaring van hunne woningen.
Worden aangenomen voor kennisgeving.
7°. Adres van den Nederlandschen Ouderraad bij het Open
baar Lager Onderwijs inzake instelling van een Ouderraad
in de gemeente.
8°. Verzoek van de Oudercommissie van de Opleidings
school voor ILL.O. aan de Driftstraat 77 inzake het bij
bouwen van een lokaal en een gymnastieklokaal aan die
school, met adhaesiebetuiging van den Centralen Ouderraad
Leiden.
Worden gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders
om praeadvies.
9°. Adhaesiebetuiging van de Besturen van den B.K.
Volksbond, den Christebjken Besturenbond en den Leidschen
Bestuurdersbond aan het voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot het voortzetten van de proef met den ge-
meentebjken schoeiseldienst en bet geven van eenige uit
breiding aan dien dienst.
Zal worden behandeld bij punt 18 van de gedrukte agenda.
10°. Aanbeveling van de Plaatsebjke Schoolcommissie ter
vervulling van een 5-tal door periodieke aftreding in die
Commissie opengekomen plaatsen.
Zal worden opgenomen onder de Ingekomen Stukken.
Aan de orde is alsnu:
I. Benoeming van een 2en geneesheer aan (le gestichten
„Endegeest", „Voorgeest" en „Rliijngeest". (1)
De Voorzitter verzoekt den heeren van der Beijden,
Lombert, Hessing en Knibbe het stembureau te vormen.
Wordt, voorloopig in tijdelijken dienst, benoemd met
algemeene (32) stemmen de heer C. P. J. Stotijn, zulks
met ingang van een nader door Burgemeester en Wethouders
te bepalen datum.
II. Benoeming van een onderwijzeres aan de opleidings
school voor u. 1. o. aan de Drie Octoberstraat. (2)
De beer Groeneveld heeft geen bezwaar tegen de voordracht,
Benoeming onderwijzeres.
(Groeneveld e.a.)
waartegen trouwens geen bezwaren zijn in te brengen, maar
wil de geschiedenis van deze zaak ophalen, omdat er onbillijk
heden bestaan.
In de vergadering van 4 October 1937 was aan de orde de
benoeming van een onderwijzeres aan de o.l. school aan de
Duivenbodestraat. Op de voordracht stonden drie wacht-
geldsters: de dames Tuk, Meewis en Thorbecke, die daarop
waren geplaatst in volgorde van oudste rechten, waartegen
spreker geen bezwaar had. De heer de Beede heeft er toen
echter bij den Baad op aangedrongen, No. 3 van de voor
dracht te benoemen, mej. Thorbecke, om sociale redenen.
Dit betoog van den heer de Beede heeft toen blijkbaar indruk
op den Baad gemaakt, die inderdaad mej. Thorbecke benoemd
heeft. Later, toen deze zaak nog even in de Commissie voor
het Onderwijs is besproken, is gebleken dat het betoog van
den heer de Beede volkomen fout was geweest en dat er in
het geheel geen sociale redenen bestonden om mej. Thorbecke
te laten voorgaandat in tegendeel van de drie wachtgeldsters
mej. Thorbecke nog in de beste condities was geraakt. Het
was echter eenmaal geschied; de Baad had No 3 van de voor
dracht, mej. Thorbecke, benoemd, en die fout was niet dadelijk
te herstellen. Wel is die fout hersteld ten aanzien van mej.
Tuk, die in de Raadsvergadering van 22 November 1937
weer als No. 1 op een voordracht was geplaatst en toen be
noemd is. Ten aanzien van mej. Meewis, die toen No. 2 op
de voordracht stond, is die fout echter niet hersteld; ten
aanzien van haar is die fout ook niet gemakkehjk te herstellen,
omdat intusschen mej. Meewis formeel geen wachtgeldster
van Leiden meer is; haar wachtgeldsterschap is automatisch
afgeloopen. Dit wil echter niet zeggen, dat zij toch niet gaarne
in Leiden benoemd zou worden. Om sociale redenen komt
mej. Meewis, die kostwinster is, zeker voor een benoeming
in aanmerking. Al met al is mej. Meewis het slachtoffer ge
worden van de in de Baadsvergadering van 4 October 1937
gemaakte foutwas toen niet, op onjuiste gronden, van de
volgorde der voordracht afgeweken, dan zou zeer waarschijn
lijk mej. Meewis al op 22 November 1937 zijn benoemd. Het
geen in 1937 gebeurd is, was tegenover haar wel zeer onbillijk.
Naar sprekers inlichtingen is zij een zeer goede onderwijzeres.
Spreker dringt er op aan bij een volgende, vrije benoeming
aandacht te schenken aan mej. Meewis en ook aan mej.
Lafeber, die, naar spreker verneemt, ook als gewezen wacht
geldster voor een benoeming in aanmerking komt.
De heer de Beede zegt, dat, wanneer zooals de heer Groene
veld zegt zijn opmerkingen en inlichtingen omtrent mej.
Thorbecke in de Baadsvergadering van 4 October 1937 on
juist zouden zijn geweest, hij da-n toch op dit punt even wijs
is geweest als de Wethouder van Onderwijs, die hem toen
niet tegengesproken heeft. De zaak stond toen echter anders.
Op de voordracht stond toen als No. 1 iemand, die een be
trekking had, en als No. 2 iemand die geen betrekking had,
dat wil zeggen iemand, die bij de gemeente Leiden werkzaam
was als kweekeüng met acte met een salaris van 600.
700.en toen heeft spreker betoogd: dan ligt het in de
lijn dat men begint met iemand, die geen plaats heeft, een
plaats te geven; als men iemand uit zijn betrekking haalt,
blijft iemand, die geen betrekking heeft achter. Daardoor
is deze onderwijzeres toen in een vaste positie gekomen,
terwijl de andere wat later toch naar Leiden gekomen is.
De juistheid van de opmerking van den heer Groeneveld
ontgaat spreker dus.
De heer Tepe ziet niet in, welk nut deze discussie, althans
bij dit agendapunt, heeft. Opmerkingen als nu door den heer
Groeneveld zijn gemaakt, zouden wel op haar plaats geacht
kunnen worden bij de algemeene beschouwingen over de ge-
meentebegrooting, waarbij men spreekt over zaken, waarover
men ontevreden is.
De heer Groeneveld heeft geconstateerd, dat de Baad in
1937 een fout heeft begaan, maar in wettelijken zin is er uiter
aard van een fout geen sprake: de Baad heeft iemand be
noemd, die op de voordracht stond.
Wel is spreker het met den heer Groeneveld eens, dat het
een fout was in dezen zin, dat men een benoeming heeft ge
daan, die in strijd was met de volgorde van de voordracht
van het College en met de billijkheid.
Het was toen niet de eerste keer, dat de Baad een beslissing
nam, die in strijd was met het verstandig en juist volgen van
het advies van het College en andere deskundigen.
De heer Groeneveld heeft te recht gezegd, dat op dit oogen-
blik niets meer aan deze zaak kan worden veranderd. Spreker
treedt hoegenaamd niet in de discussie tusschen de heeren
Groeneveld en de Beede; dat interesseert spreker op het
oogenblik in het geheel niet meer.
Op het oogenblik is het niet mogelijk iemand anders dan