MAANDAG 23 JANUARI 1939.
27
Schoeiseldienst.
(Knibbe e.a.)
tegemoetkomen in den nood, die zoo dikwijls in de arme
gezinnen heerscht.
Spreker is dan ook een hartgrondig voorstander van de
instelling van een kinderbijslagfonds.
Mevrouw Braggaar, die insinueerde, dat spreker de auteur
zou zijn van het door haar geciteerde ingezonden stuk uit
het Leidsch Dagblad, kan spreker geruststellen: hij heeft
het vandaag den dag nog niet gelezen en weet er niet meer
van dan mevrouw Braggaar zooeven heeft medegedeeld;
spreker is er zoo onschuldig aan als een pas geboren kind.
Gelukkig zijn vele menschen, ook buiten den Raad, er
van overtuigd, dat de quasi sociale maatregel, die natuurlijk
zijn nut heeft, genomen wordt ten koste van de bestaande
schoenmakerijen. Het is niet geoorloofd dezen maatregel te
nemen, nu het fatale gevolg er van is, dat men aan een groep
van arme menschen 6.moet ontnemen om een schoen
maker 1.voordeel te geven.
De heer Wilmer protesteert tegen de uitlating van mevrouw
Braggaar, dat spreker en de zijnen geen rekening hebben
gehouden met de ingekomen adressen. Deze opmerking zou
juist zijn, indien mevrouw Braggaar onder „rekening houden
met een adres" verstaat „een besluit nemen conform het
adres". Men mag echter van geen enkel Raadslid verwachten,
dat het per se conform een ingekomen adres zijn standpunt
bepaalt.
Met het adres van de vakcentralen hebben spreker en de
zijnen in dien zin rekening gehouden, dat zij ernstig hebben
overwogen of zij met den inhoud daarvan accoord konden
gaan. Het is zeer begrijpelijk, dat de vakcentralen een adres
hebben gezonden, omdat zij hebben op te komen voor de
belangen van haar leden. De Raadsleden hebben echter ook
te letten op de belangen van de andere ingezetenen. Het is
zeer menschelijk en verklaarbaar, dat een organisatie, zich
spitsende op de belangen van haar leden, de belangen van
de andere ingezetenen over het hoofd ziet.
Het is daarom volkomen onjuist, dat de heer Snel in de
tegenstanders van het voorstel niets anders ziet dan men
schen, die in zelfgenoegzame voldaanheid niets anders willen
dan zich verzetten tegen sociale bemoeiingen van de Overheid.
Bij spreker en de zijnen zitten geheel andere motieven
voor.
Ook moet spreker ten stelligste afwijzen de uitlating van
den heer van Stralen, dat voor hen, die woorden spreken
ten bate van de werkloozen, nu de tijd is gekomen om er
daden tegenover te stellen. Gaarne zou spreker daden stellen,
indien hij niet wist, dat door deze daden een andere categorie
van nijvere burgers zou worden benadeeld. De heer van
Weizen heeft zeer te recht gezegd, dat er helaas schoen
makers zijn, die bij aanneming van dit voorstel zeer ernstige
schade zullen lijden. Sommige schoenmakers zullen zeer
ernstige schade, andere zullen ernstige schade en weer andere
zullen schade lijden. Deze categorie van ingezetenen mag
men niet benadeelen ten bate van een andere categorie van
ingezetenen.
De heer van Stralen heeft de juistheid van de verklaring
van den heer van Weizen het duidelijkst onderstreept, maar
spreker begrijpt niet, dat de heer van Stralen niet onder
den indruk is gekomen van de cijfers, die deze zelf heeft
genoemd. Een schoenmaker mist de reparatie van 100 paar
schoenen per jaar, wat voor hem beteekent 75.minder
aan inkomen en dit noemt men zoo maar niets, terwijl de
voordeelen, die men anderen bezorgt, héél veel geringer zijn.
Mevrouw Braggaar begrijpt niet, hoe men is gekomen
aan het bedrag van 0.09 per week en toch is dit eenvoudig:
gemiddeld heeft een werklooze in het afgeloopen jaar 6 paar
schoenen laten repareeren, waardoor hij het voordeel van
6 X 0.75 of 0.09 per week heeft gehad.
Spreker wijst dus het voorstel van het College niet af,
omdat hij de werklooze schoenmakers niet wil steunen,
maar omdat hij dit niet wil doen ten koste van een andere
categorie van ingezetenen, die den last, dien men hun daar
door oplegt, niet zullen kunnen dragen. Wat zou men wel
zeggen, wanneer men den steun aan de werkloozen zou willen
verhoogen en het geld daarvoor door een bepaalde categorie
arme menschen zou willen laten opbrengen? Daarop komt
het tenslotte neer! Men neemt van een bepaalde categorie
menschen inkomsten af en gaat daarmede anderen steunen;
uitsluitend om die reden zullen vele leden van de katholieke
Raadsfractie hun stem niet aan dit voorstel kunnen geven,
want de correctie, in dit voorstel van het College aange
bracht, kan de gedupeerde schoenmakers niet voldoende
helpen. Tengevolge van die correctie door Burgemeester en
Wethouders aangebracht, kunnen 1300 paar schoenen meer
gerepareerd worden; gesteld dat daarvan 800 weer van de
schoenmakers afgenomen worden, dan ontstaat er steeds
Schoeiseldienst.
(Wilmer e.a.)
meer schade voor velen, die door deze correctie niet worden
geholpen.
De heer Wilbrink zegt, dat uit deze zaak blijkt, dat het
zeer moeilijk is, op een eenmaal genomen maatregel terug
te komen; er zijn bepaalde tendenzen geschapen, men heeft
van de voordeelen geprofiteerd; waar deze voordeelen ten
goede kwamen aan de minder bedeelde medeburgers, is het
zeer moeilijk die voordeelen thans terug te nemen. Spreker
zal dan ook in de gegeven omstandigheden zijn stem geven
aan het voorstel om den dienst voort te zetten, maar niet
aan het voorstel tot uitbreiding van den dienst. Spreker
ziet niet in, dat men door die uitbreiding uit de moeilijkheden
komt; zoodra men met de uitbreiding begint, begaat men
weer onrechtvaardigheden tegenover anderen. Spreker hoopt,
dat in den loop van het jaar een regeling zal kunnen worden
getroffen, die meer bevredigend werkt, die aan de belangen
van de schoenmakers in het algemeen meer tegemoetkomt.
Mogelijk zou aan deze bezwaren kunnen worden tegemoet
gekomen door een regeling als in Haarlem hiervoor getroffen
is; al zal dit aan de gemeente iets meer kosten, daartegen
zou spreker geen bezwaar hebben. Tegen uitbreiding van
dezen dienst op dit oogenblik heeft spreker echter bezwaar;
hij is overtuigd, dat men dan het volgend jaar weer een
voorstel tot uitbreiding zal krijgen. De heer van Stralen
zegt wel, dat hij daarmede niet zal komen, maar hij wordt
in zeker opzicht door de omstandigheden geregeerd, want
hij geeft zelf toe, dat hij dezen maatregel treft voor menschen,
die op het oogenblik geen steun ontvangen, al leven ze op
de grens van armlastigheid. Men moet trachten voor deze
geheele zaak een andere oplossing te vinden, teneinde te
voorkomen dat wat men den een geeft eigenlijk aan den
ander wordt ontnomen. De gerechtvaardigde bezwaren daar
tegen kunnen op deze wijze niet worden weggenomen. In
elk geval verzoekt spreker dit voorstel gesplitst in stemming
te brengen.
Mevrouw Braqganr antwoordt den heer Wilmer, dat zij
gezegd heeft, niet te kunnen begrijpen dat men geen rekening
houdt met de omstandigheid, dat diverse vakcentralen over
den schoeiseldienst hebben geadresseerd, juist de vakcen
tralen, die van zeer nabij de werkelijke nooden kunnen
leeren kennen.
Het is opvallend, dat de heeren Wilmer en Knibbe wel
hebben gesproken over het adres van de Leidsche Midden
stands-Centrale, maar met geen woord hebben gerept van
het adres der diverse vakbonden.
Spreekster blijft van meening, dat het voordeel van den
dienst voor zeer vele mensehen meer dan 0.10 per week
bedraagt. Het is waar, dat niet alle ondersteunden geholpen
kunnen worden, maar er zijn gezinnen, die heel wat meer
voordeel van den dienst hebben dan men het hier klei
neerend voorstelt.
De heer van Stralen kan zich voorstellen, dat de heer
Wilbrink behoefte gevoelde zijn stem te motiveeren. De heer
Wilbrink wil streven naar een andere regeling, die aan de
bestaande bezwaren meer tegemoet komt. Er is een regeling
denkbaar, waarbij men aan de bezwaren kan tegemoet
komen en tevens kan voorzien in de behoefte aan toonenden
arbeid voor een groote groep van ingezetenen, maar deze
regeling zal zooveel kosten, dat spreker niet de vrijheid heeft
gevonden, haar voor te stellen. Wanneer de heer Wilbrink
wil helpen een regeling tot stand te brengen, die de bestaande
bezwaren ondervangt, zal spreker er van harte aan mede
werken. Op het oogenblik heeft men echter te maken met
het voorstel, dat door het College is ingediend.
Spreker kan onmogelijk laten bestaan de gedachte, ont
wikkeld door den heer Knibbe, die getracht heeft door een
wiskundige redeneering welke strandt aan te toonen,
dat de niet-gesteunde schoenmakers groote schade lijden.
Wanneer de heer Knibbe zegt, dat van elke 10 paar schoenen,
die bij den schoeiseldienst worden gebracht, 6 paar worden
onttrokken aan de niet-gesteunde schoenmakers, lijkt dit
een argument te zijn, maar men moet hierbij bedenken, dat
het beteekent: 6 paar per jaar. Men moet deze zaak niet
noodeloos ingewikkeld maken. Het geconstateerde feit is,
dat van de 180 paar schoenen, die de schoeiseldienst per
week repareert, 120 paar vroeger door andere schoenmakers
zijn hersteld. Er zijn meer dan 200 schoenmakers in Leiden,
zoodat de werkelijke schade gemiddeld voor eiken niet-
ondersteunden schoenmaker 3/4 van het loon van de reparatie
van een paar schoenen bedraagt. De schade heeft dus zeer
weinig te beteekenen en daarom houdt spreker vol, dat zij
met het bedrag van 1.000.volledig kan worden be-