MAANDAG 23 JANUAKI 1939.
25
Schoeiseldienst.
(van Stralen.)
de Leidsehe Middenstand Centrale is in een eenigszins eigen
aardig licht gekomen. De beide schoenmakersvereenigingen
in Leiden zijn n.l. door de Directie van Maatschappelijk
Hulpbetoon uitgenoodigd tot een bespreking, in verband met
het resultaat van de enquête, over eventueele bezwaren of
wenschen die zij hadden. Bij die bespreking is door die schoen
makersvereenigingen in het geheel niet aangedrongen op op
heffing of stopzetting van den maatregel. Men zou zeggen:
de direct daarbij betrokkenen hebben daarvan niet alleen
het meeste verstand, maar hebben daarbij ook het meeste
belang, en zullen daarvoor wel weten op te komen. Het was
echter de Leidsehe Middenstand Centrale, die van deze agi
tatie de leiding moest nemen, die de schoenmakersvereeni
gingen heeft uitgenoodigd tot een conferentie, om haar te
brengen tot afwijzing van dit „Overheidsbedrijf".
Hieruit blijkt wel, dat deze geheele agitatie gemaakt is,
niet op werkelijk goede gronden berust, maar zuiver voort
komt uit de zucht om een bepaalden maatregel, die een zeer
nuttige sociale strekking heeft, kapot te maken.
Het is ook van beteekenis, dat een van de schoenmakers
vereenigingen, waarmede de Leidsehe Middenstands-Centrale
over deze zaak heeft geconfereerd, na de conferentie heeft
besloten deze adresbeweging niet te steunen.
Spreker kan niet begrijpen, dat de heer van der Kwaak
dezen keer met minder overtuiging dan verleden jaar zijn
stem aan het voorstel van het College zal geven en tot de con
clusie kan komen, dat deze maatregel toch niet zoodanig
is, dat de wenschelijkheid van voortzetting er van boven
allen twijfel is verheven, want de heer van der Kwaak heeft
getoond te dien aanzien een juist en gezond oordeel te hebben
en heeft zich van de zaken op de hoogte gesteld, zoodat hij
met kennis van zaken kan spreken.
Van het schoeisel, dat ter reparatie aan den schoeiseldienst
wordt aangeboden, werd vroeger ruim 40 door de werk-
loozen en armlastigen zelf gerepareerd; hierin ligt wel het
bewijs, dat de schade, die de schoenmakers door den schoeisel
dienst beweren te lijden, inderdaad niet groot is.
Men heeft gemiddeld per week 180 paar schoenen bij den
dienst gebracht, zoodat gemiddeld 120 paar schoenen per
week aan de niet-gesteunde schoenmakers zouden zijn ont
trokken. Wanneer men bedenkt, dat er meer dan 200 schoen
makers in Leiden zijn, kan men het argument, dat deze zaak
ongedaan moet worden gemaakt, omdat er voor dë niet-ge
steunde schoenmakers zooveel schade uit voortvloeit, niet
in gemoede handhaven.
Spreker zou over de wijze, waarop deze zaak in de Gemeen
telijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon is be
handeld, niets hebben gezegd, indien de heer Wilmer daarover
niet had gesproken, maar moet er thans ook iets van zeggen.
Inderdaad maakte men in de eerste vergadering dezer Com
missie bezwaar tegen voortzetting van den dienst en als
gevolg daarvan werd aan Burgemeester en Wethouders
medegedeeld, dat de Commissie had besloten, geen voorstel
tot voortzetting van den dienst te doen. Dit is iets anders
dan dat men zich er beslist tegen zou hebben uitgesproken.
Door de wijze, waarop de eerste vergadering der Commissie
was samengesteld, werd voor het standpunt een meerderheid
gevonden, die in werkelijkheid niet bestond.
Indien men alles beschouwt, zooals het zich heeft voorge
daan, kan men zeggen, dat de toestand aldus is, dat in de
commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon een meerderheid
van één stem is voor dezen maatregel; er zijn 6 voorstanders
en 5 tegenstanders. Waren op de eerste vergadering van de
commissie niet enkele leden afwezig geweest, dan zou dus
toen reeds met meerderheid van stemmen besloten zijn, den
schoeiseldienst wel voort te zetten. Spreker geeft den heer
Knibbe nu toe, dat voor de uitbreiding van den dienst ook
dan geen meerderheid zou zijn verkregen; te dien aanzien
zou dan met één stem meerderheid afwijzend zijn geadviseerd,
op dezelfde wijze berekend. Het College van Burgemeester
en Wethouders meende echter unaniem, dat het met het
nadeel, toegebracht door dezen dienst, nogal schikt en dat
er dus geen aanleiding bestond den dienst niet voort te zetten,
en dan mag het College deze zaak toch wel opnieuw bij Maat
schappelijk Hulpbetoon aan de orde stellen en spreker kan
zich indenken, dat de commissie voor Maatschappelijk Hulp
betoon, wetende dat het de bedoeling en de wensch is van het
geheele College om deze zaak voort te zetten, er dan toch
eenigszins anders tegenover staat dan toen ze dat nog niet
wist en zelfstandig had te beoordeelen of deze maatregel
moest worden voortgezet. De eerste beslissing van de com
missie was, dat ze geen voorstel zon doen tot voortzetting,
en de tweede was op verzoek van het College, om den schoeisel
dienst voort te zetten. Er was dus wel degelijk een ander
element in gekomen. De tegenstanders van voortzetting van
den dienst zijn tegenstanders gebleven; in elk geval bestaat
Schoeiseldienst.
(van Stralen.)
er een meerderheid in de commissie voor voortzetting van
den dienst.
Spreker houdt dus vol, dat de voordeelen van dezen maat
regel van beteekenis zijnhet is een sociaal nuttige maatregel.
Voor hen, die zeggen gaarne iets voor de werkloozen en arm
lastigen te willen doen, als daarvoor gelegenheid bestaat, is
hier gelegenheid daden op woorden te laten volgen. Er is in
dezen Baad vaak gesproken over verbeteringen voor de
werkloozen, maar die zijn altijd afgestemd of hierop afgestuit,
dat men daaraan niets kon doen en dat men, wanneer de
Begeering dit niet wenschte, daartegenover machteloos stond.
Nu is hier een maatregel, waardoor de werkloozen en de arm
lastigen en juist de allerarmsten kunnen worden geholpen.
Spreker heeft zich overtuigd dat, al kunnen deze menschen
meermalen gebruik maken van dezen schoeiseldienst, dit
dan toch niet gebeurt, omdat zij eenvoudig het geld niet
hebben om alle schoenen, die daarvoor in aanmerking komen,
te laten repareeren; zij moeten zich beperken tot de aller-
noodigste gevallen. De heer Knibbe moet nu niet neen schud
den hij moet hierover met kennis van zaken kunnen spreken.
Hij moet maar eens zien in welken staat de schoenen, die ter
reparatie aangeboden worden, verkeeren. En de heer Knibbe
zou dan nog willen, dat een z.g. schaden van schoenmakers-
belangen dezen maatregel weer teniet zou moeten doen.
Volgens den heer Knibbe gaat deze maatregel in tegen de op
vatting van de Begeering, en moet men, waar de Begeering
saneeren wil, juist de gesteunde schoenmakers uitschakelen.
Dat is volkomen mis. De Begeering, die op de hoogte is met
alle wetten, ook met de Vestigingswet, heeft nog verleden
jaar het College medegedeeld, dat zij geen bezwaar heeft
tegen dezen maatregel.
Wil de heer Knibbe het nu beter weten dan de Minister,
die gezegd heeft, geen bezwaar er tegen te hebben?
Spreker is lang niet ongevoelig voor het oordeel van de
arbeidersorganisaties. De vertegenwoordigers van de arbeiders
weten, waarom het gaat en kennen den toestand, waarin hun
leden verkeeren. In een conferentie met vertegenwoordigers
van alle vakcentralen over een andere zaak kon spreker
eenige weken geleden mededeelen, dat het College besloten
had aan den Baad voor te stellen, de proef met den schoeisel-
dienst voort te zetten en van de zijde van alle vakcentralen
betuigde men hiermede zijn warme instemming; er werd
zelfs Voor geapplaudisseerd. Deze menschen, die dagelijks
met de werkloozen en hun belangen in nauwe aanraking
komen, stellen dus prijs op dezen maatregel.
Er zal gelegenheid zijn den werkloozen schoenmakers
arbeid in plaats van steun te geven, want men voert wel
wettelijke bezwaren tegen het voorstel aan, maar verdoezelt
daarbij, dat men volgens artikel 29 der Armenwet den steun
aan behoeftigen zooveel mogelijk in den vorm van loon voor
arbeid moet geven. De heeren Knibbe, Wilmer en ook anderen
hebben met spreker deze wet toe te passen, ook wanneer de
gelegenheid zich voordoet om aan een niet groot, maar wel
beteekenend deel van de door Maatschappelijk Hulpbetoon
ondersteunden arbeid in plaats van steun te geven en dan
geen arbeid, waaraan men denkt als men spreekt over het
laten werken voor steun, dat de heer Knibbe bedoelde. In
het laatste geval laat men de werkloozen werkzaamheden
verrichten, die vaak vernederend voor hen zijn, waarbij men
hen aan het puin kloppen zet, zooals te Alphen aan den Bijn,
of des avonds de straat op stuurt om met een gepunten stok
het vuile papier te verzamelen.
Den door het College voorgestelden maatregel, waarbij de
betrokkenen in hun eigen beroep en tegen een loon, dat men
normaal kan noemen, in de gelegenheid worden gesteld den
steun te verdienen, juicht spreker in alle opzichten toe en
daarom zal spreker, al geeft de heer Knibbe er nog zooveel
op af en al tracht deze andere personen en spreker in tegen
spraak te brengen met hun beginselen of met datgene, wat
zij op een andere plaats dan de raadzaal hebben gepropa
geerd, zich niet laten weerhouden met alle kracht tot de voort
zetting van de proef te adviseeren.
Spreker heeft niet de pretentie, dat hij de tegenstanders
van het voorstel heeft overtuigd en betreurt het, dat de
Baad telkens aan deze zaak veel kostbaren tijd moet be
steden. Verleden jaar en ook dezen keer heeft een uitvoerig
debat plaats gehad, maar spreker is er zeker van, dat indien
het College het volgend jaar wederom voorstelt de proef
voort te zetten, men hetzelfde debat zal krijgen. Het is
daarom te betreuren, dat het College geen middel heeft om
deze debatten te voorkomen, maar tal van raadsleden in de
gelegenheid moet stellen met frisschen moed op dergelijke
maatregelen af te geven. Men spreekt van „proefjaar" en
daardoor krijgt de Baad ieder jaar de gelegenheid, dezen
maatregel tot in het oneindige toe af te breken.
Deze kwestie zal spreker in het College ter sprake brengen,