24 MAANDAG 23 JANUARI 1939. Schoeiseldienst. (van Stralen.) drukkelijk bezwaar gemaakt tegen inschakeling van het be hoefte-element, dat wil zeggen: tegen sluiting van een bedrijf alleen op grond van het te groot aantal bedrijfsgenooten. Het voldoen aan de wenschen van den heer Knibbe en anderen zou practisch ten gevolge hebben, dat geen schoei- seldienst werd ingesteld, dat althans de gesteunde schoen makers daarbij niet mochten worden ingeschakeld en, omdat zij volgens den heer Knibbe niet meer in de gelegenheid mogen worden gesteld om hun bedrijf uit te oefenen, dus blijvend armlastig dienden te worden. Het schoenmakersbedrijf verkeert in slechte omstandig heden, doordat tal van menschen, die ten gevolge van de economische crisis werkloos waren geworden of niet meer over voldoende middelen beschikten, hun schoeisel niet meer door vakkundigen lieten repareeren, maar het zelf deden. Deze menschen benadeelden wel de schoenmakers, maar bevoor deelden niet zich zelf, omdat zij bij de reparatie tal van slechte ingrediënten gebruikten. De schoenmakersvereenigingen in Leiden hebben daarom destijds zelf verzocht en voorgesteld een schoeiseldienst in het leven te roepen, zooals de heer van Weizen zeer juist heeft gezegd. Zij hebben daarbij vooral als argument aangevoerd, dat de toestand voor de schoen makers zoo slecht werd, doordat vele klanten zelf hun schoe nen gingen repareeren. Zij hebben daarbij in het bijzonder als het belang van dezen dienst naar voren gebracht, dat door de werking van dezen dienst de werkloozen, die in de gelegenheid werden gesteld voor een klein bedrag goede reparatie van hun schoenen te krijgen, zouden gaan inzien, dat degeüjke reparatie voor hun schoenen, ook wat den levensduur daarvan betreft, het allerbeste is, zoodat zij zouden terugkomen op het zelf repareeren van de schoenen. Toen de heer Romijn Wethouder van Sociale Zaken was, is deze zaak aan de orde geweest en hebben de schoenmakers vereenigingen den betrokken Wethouder verzocht maatregelen in de door haar gewenschte richting te nemen, maar er was geen plan gereed. Spreker heeft reeds jaren voor het aanvaarden van het Wethouderschap in den Raad gepleit voor het nemen van een maatregel in deze richting. Dit is evenwel door den Raad steeds afgestemd. Er is dus geen sprake van, dat de heer Romijn als Wethouder plannen zou hebben gehad tot in richting van een schoeiseldienst, in welken vorm dan ook. SpTeker gevoelt veel voor een regeling, waardoor een grooter deel van de behoeftige bevolking in de gelegenheid zal worden gesteld, goede en goedkoope reparatie te verkrijgen, maar op de wijze, waarop de schoenmakersvereenigingen dit wenschten, was het niet voor verwezenlijking vatbaar, omdat het aan het gemeentebestuur tenminste 20.000.per jaar zou kosten. Waar dit voor de gemeente financieel niet uitvoerbaar was, is spreker niet met een verder strekkend voorstel ge komen. Er is afkeuring over uitgesproken, dat een aantal in steun zijnde schoenmakers weer in het vak is opgenomen. In de eerste plaats zijn het er niet zoovelende heer Knibbe heeft zelf de cijfers genoemd. Maar bovendien: deze menschen hebben door den nood tijdelijk hun bedrijf moeten stopzetten; zij hadden klanten verloren, niet door den schoeiseldienst, maar al eerder en zij moesten zich dus tot Maatschappelijk Hulpbetoon wenden om steun. Wat wil de heer Knibbe nu? Wil hij, dat het gemeentebestuur deze menschen verhindert om, wanneer de omstandigheden beter worden en de mogelijk heid bestaat dat zij weer op behoorlijke wijze hun vak kunnen uitoefenen, dat dan te doen? Het is juist van belang ook voor die menschen, dat de schoeiseldienst hun thans de gelegenheid geeft in hun eigen beroep werkzaam te zijn, zoodat zij hun vakbekwaamheid behouden. Er wordt vrij geringschattend gesproken over het voordeel, dat de schoenmakers zullen hebben bij deze regelingbedragen van 0.45 en 1.40 zijn genoemd en men acht daarom het belang voor de schoenmakers zoo klein. Men ziet dit toch wel wat zeer eenvoudig, te eenvoudig, want 0.45 en 1.40 be- teekenen inderdaad in de gezinnen van die schoenmakers toch nog heel wat. De verleden jaar bij de instelling van dezen dienst door de schoenmakers uitgesproken bezwaren zijn voor een groot deel ondervangen; de thans bij den dienst inge schakelde schoenmakers maken thans ook geen bezwaren meer, maar kunnen, behoudens enkele wenschen, die zij na tuurlijk altijd hebben, zich met dezen maatregel vereenigen. Het voordeel voor de werkloozen is hier ook zeer gering aangeslagen; er is gezegd, zeer geringschattend, dat het nog niet een dubbeltje per week was. Men moet deze zaak toch eenigszins anders bezien. Inderdaad, over een geheel jaar gerekend komt men voor het voordeel, dat de gezinnen die van den schoeiseldienst gebruik maken, hebben, om allerlei redenen tot een vrij laag bedrag. Maar zoo moet men de zaak toch niet zien. Men moet het aldus beschouwen, dat door het bestaan van den schoeisel- Schoeiseldienst. (van Stralen.) dienst het mogelijk is geweest in 9000 gevallen, waarin men wegens het ontbreken van de middelen niet in staat was den normalen prijs te betalen, goede en goedkoope reparatie van een paar schoenen te verstrekken. Het is daarbij van groote beteekenis en daardoor heeft deze maatregel zoo'n mooie strekking dat deze 9000 paar de kapotte schoenen van de allerarmsten zijn. Indien de raadsleden eens een kijkje gingen nemen bij den dienst wat zij, jammer genoeg, nooit doen zouden zij zien, welk soort van schoeisel daar in heel veel ge vallen wordt gerepareerd. Spreker aarzelt niet te zeggen, dat het bezwaar, hetwelk tegen den schoeiseldienst wordt aangevoerd in verband met het nadeel, dat daaruit voor anderen zal voortvloeien, schro melijk overdreven wordt. Nadat spreker een jaar lang er varing met den schoeiseldienst heeft opgedaan, kan hij dit met de grootste stelligheid zeggen. Verleden jaar achtten zeven raadsleden de bezwaren, die vermoedelijk voor sommige groepen van ingezetenen uit dezen dienst zouden voortvloeien, niet opgeheven, waarom zij tegen het voorstel van het College stemden. Spreker acht het echter onbegrijpelijk, dat na een jaar ervaring menschen, die zich hebben kunnen op de hoogte stellen van den gang van zaken en zoowel de voor- als de nadeelen van dezen maatregel onder de oogen hebben kunnen zien spreker heeft hierbij op het oog de dames en heeren, die van zeer nabij de besprekingen in de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon hebben bijgewoond kunnen zeggen, dat zij de bezwaren tegen den dienst zoo groot achten, dat zij hun stem niet aan het voorstel kunnen geven. De schoeiseldienst heeft op verzoek van de schoenmakers patroons zelf een enquête gehouden en deze heeft het over- drevene van de bezwaren zoo duidelijk mogelijk aangetoond. Verleden jaar heeft men van de zijde van het College en ook van andere zijde toegegeven, dat een aantal schoenmakers eenig nadeel van dezen maatregel zouden ondervinden. Met behulp van de cijfers der enquête kan men nu echter nagaan, in hoeverre het argument van de schade klemmend en door slaggevend is. Uit de cijfers blijkt, dat de meest benadeelde schoenmaker 100 paar schoenen per jaar minder ter reparatie ontvangt. Hierbij diene men te bedenken, dat het volstrekt niet vast staat, integendeel, zelfs hoogst twijfelachtig is, dat bij het ontbreken'van een schoeiseldienst dezelfde menschen, die van hun schoenmaker zijn weggegaan, het schoenwerk, dat zij thans bij den schoeiseldienst hebben gebracht, aan hun schoenmaker ter reparatie zouden hebben gegeven. De klacht is juist, dat men den voor reparatie gevraagden prijs niet betalen kan, en spreker mag dus wel concludeeren dat hon derden paren schoenen, door den schoeiseldienst voor voor malige klanten van bepaalde schoenmakers gemaakt, wan neer er geen schoeiseldienst zou zijn geweest, toch niet door die schoenmakers zouden zijn gemaakt. Daaruit blijkt, meer overtuigend dan uit de hedenavond gehouden academische debatten, dat het met de schade voor de niet-gesteunde schoenmakers tengevolge van dezen dienst nog wel schikt. Er is echter wel eenig nadeel en dat nadeel zal hen, die toch al op den rand van een armoedig bestaan verkeeren, dubbel treffendaaruit is het voorstel geboren om als correctie op den maatregel 1.000.beschikbaar te stellen om daaruit als schadevergoeding eenig reparatiewerk aan de meest bena deelde schoenmakers te geven. Nu is uitgesproken de ver onderstelling, dat men daardoor van de eene moeilijkheid in de andere zou komen. Spreker acht dit niet waarschijnlijk; natuurlijk, elke maatregel brengt zijn moeilijkheden mede, en het is zeer goed mogelijk dat er onder de niet-gesteunde schoenmakers zullen zijn, die zullen trachten werk te krijgen van dezen schoeiseldienst. Men moet zich daarbij echter op het standpunt stellen, dat daarvoor alleen in aanmerking komen personen, die schade hebben, en dan tot een bedrag, niet hooger dan die schade. Deze maatregel heeft jammer genoeg niet de strekking, den schoenmakersstand, die in droevige omstandigheden verkeert, in zijn geheel te helpen, maar beoogt eenerzij ds de door Maatschappelijk Hulpbetoon gesteunde schoenmakers in de gelegenheid te stellen, in plaats van steun te ontvangen, behoorlijk betaalden arbeid te verrichten, en anderzijds om met dit bedrag de meest be hoeftige gezinnen te helpen aan reparatie. De Leidsche Middenstand Centrale werkt in haar adres nogal met grof geschut. Zij zegt daarin, dat met het belastinggeld van de gemeentenaren de middenstand wordt beconcurreerd. Wat zijn dit nu toch voor groote woorden? Waarom probeert men, waar het gaat over een dergelijken beperkten maatregel, die zoo weinig kost, de belastingbetalers er nu eigenlijk bij te halen en hen tegen dezen maatregel in het geweer te brengen? Met dergelijk grof geschut tracht men, ten onrechte, een sociaal-nuttigen maatregel te bestrijden. Het optreden van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 24