MAANDAG 23 JANUARI 1939. 23 Schoeiseldienst. (van der Tas e.a.) zou worden ingediend en aangenomen; zij hadden zich heel iets anders voorgesteld. Spreker meent ook hij kan het niet met zekerheid zeggen, omdat hij toen nog geen lid van den Raad was dat Wethouder Romijn een ander plan heeft gereedgemaakt, dat nooit in behandeling is gekomen, maar meer ging in de door de schoenmakers gewensehte richting. De heer van Stralen zegt, dat dit fantasie is; de heer Romijn moest er juist niets van hebben. De heer van der Tas betoogt, dat het groote bezwaar tegen dit voorstel is, dat men eigenlijk een Overheidsbedrijf krijgt. Niets vreest spreker zoozeer als dat de Overheid zich op het gebied van het particuliere bedrijfsleven begeeft. Volgens mevrouw Braggaar behoeft men daarvoor niet zoozeer bevreesd te zijn, maar bij de verschillende vormen van den z.g. B-steun, waarnaar zij verwees, wordt de middenstand wel degelijk en zelfs op uitdrukkelijk verzoek van de Regee ring-zelf ingeschakeld. Indien men iets kon vinden, dat in deze richting ging, zou spreker zich er niet tegen verzetten, maar in het algemeen dient de Overheid af te blijven van het particuliere terrein. In de schoenmakersvereeniging, die geen adhaesie met het adres der Leidsehe Middenstands-Centrale heeft willen be tuigen, is het desbetreffende besluit met een zeer kleine meerderheid van stemmen genomen, hetgeen bewijst, dat ook in die kringen de nadeelen van dit stelsel worden gevoeld. Waar de geheele zaak hierop neerkomt, dat aan een deel van de bevolking een zeker voordeel wordt gegeven ten koste van een ander deel der bevolking, kan spreker de indiening van dit voorstel niet toejuichen. Men heeft eigenlijk geen enkel argument aangevoerd, waardoor de argumenten van de heeren Wilmer en Knibbe zijn ontzenuwdeen bestrijding van hun cijfers heeft spreker althans niet gehoord, waarom hij moet aannemen, dat deze juist zijn. In dit geval zijn de voordeelen van het stelsel zoo gering, dat spreker niet kan besluiten zijn stem aan het voorstel te geven. De heer Hessinjj heeft uit de rede van den heer Knibbe beluisterd, dat deze tegen het voorstel o. m. dit bezwaar heeft, dat'het zijns inziens in strijd is met de Vestigingswet; dat de Overheid aan het in het leven roepen van een schoen makersbedrijf medewerkt, waar dit met zoovele woorden in deze wet is verboden. Bij de behandeling van de Vestigingswet in de Tweede Kamer is van sociaal-democratische zijde getracht, het behoefte-element in deze wet in te schakelen, maar even uitdrukkelijk is dit door den Minister afgewezen, die ver klaarde, dat uitsluitend vakbekwaamheid, handelskennis en credietwaardigheid in aanmerking zouden mogen worden genomen bij het vestigen van nieuwe bedrijven. Het doet spreker zeer veel genoegen, dat thans van anti-revolutionnaire zijde in dezen Raad gedeeld wordt het standpunt, destijds door de sociaal-democratische Tweede Kamer-fractie verdedigd. De heer van Rosmalen heeft in de discussie over deze zaak vele tegenstrijdigheden gehoord, die hij niet met elkaar kon rijmen. Uit protest als het ware zal spreker voor het voorstel van het College stemmen, want hij achtte den toon van de debatten van dien aard, dat hij er zich niet mee kon ver eenigen. Spreker is het niet eens met hen, die uit een oogpunt van middenstandsbelangen tegen dit voorstel zijn. Spreker maakt een uitzondering voor den heer Wilmer, die op zeer kalme, bezadigde en behoorlijke wijze zijn standpunt ver dedigd heeft; van andere zijde heeft spreker echter ver scheidene dingen gehoord, die hem zeer tegengevallen zijn. Spreker behoort dan ook tot die onfatsoenlijke menschen, die niet geneigd zijn een offer aan den middenstand te brengen. Wanneer iemand een offer brengt, ontvangt: hij er niets voor, maar spreker gaat bij den middenstand, wanneer hij een of ander noodig heeft, waarvoor hij betaalt. Dat noemt spreker geen offer. Zoo ook hier. Men moet dit niet als een offer beschouwen; men moet hier, door den nood gedwongen, trachten de menschen te helpen. Daar spreker tot den Christelijken Besturenbond behoort, zou hij feitelijk moeten onderschrijven hetgeen deze Bond in zijn adres zegt. Spreker zal dus voor het voorstel van het College stemmen; hij hoopt, dat het niet noodig zal zijn, dezen dienst nog een jaar te verlengen, aangezien hieruit zou blijken, dat de toestand beter was geworden. De heer van Stralen zegt, dat het College in verband met de vrij uitvoerige debatten, welke de Raad verleden jaar over den schoeiseldienst heeft gehouden, wel had verwacht, dat Sclioeiseldienst. (van Stralen.) het voorstel tot verlenging van de proef met dezen dienst bestrijding zou ondervinden. De wijze, waarop dezen keer het voorstel tot voortzetting van de proef is bestreden, steekt echter zeer ongunstig af bij de wijze, waarop verleden jaar de debatten over deze zaak zijn gevoerd. Het is volkomen juist, indien men zegt, dat er den laatsten tijd nogal rumoer is geweest om den schoeiseldienst. Zelfs in het bekende Leidsehe advertentieblad hebben Snip en Snap zich met het geval bemoeid. Het is in Leiden nu eenmaal zoo, dat vertegenwoordigers van den middenstand en dan meestal van een bepaalde richting uit den middenstand in en buiten den Raad, in maatregelen van het gemeentebestuur betreffende sociale zorg, indien daarbij de verstrekking van hulp in natura te pas komt, steeds weer een gevaar zien voor den middenstand, welks belangen zij daarbij bedreigd achten. Het betoog, dat de heer Knibbe in deze zitting heeft gehouden, heeft duidelijk doen zien, welk een overdreven voorstelling zij, bewust of onbewust, geven van den maatregel, die verleden jaar op voorstel van het College is genomen. Men gebruikt het woord „schoeiseldienst", maar eigenlijk betreurt spreker het, dat men dezen naam aan den maat regel heeft gegeven, die eigenlijk dezen naam niet mag dragen. Het is een crisisreparatieregeling, die door Maat schappelijk Hulpbetoon voor de armsten der bevolking is getroffen. Men heeft het nu nog erger gemaakt door van „overheids bedrijf" te spreken. Een dergelijke benaming is voor een zoo bescheiden maatregelals thans wordt voorgesteld in alle opzichten onjuist. Als aan de zijde van den middenstand steeds weer wordt gevreesd, dat de sociale maatregelen, door de gemeente te nemen, er toe strekken en het gevolg hebben, dat de middenstandsbelangen in gevaar geraken, kan spreker zich voorstellen, dat de vertegenwoordigers van den midden stand in een gemoedsstemming komen, waarbij zij tegen zulke maatregelen te keer gaan op de felle wijze, waarop de heer Knibbe het thans heeft gedaan. Spreker kan zich ook levendig voorstellen, dat de middenstand activiteit toont bij vraagstukken, die zijn belangen raken, en kan dit zelfs waardeeren. Daarbij mag echter de eisch worden gesteld, dat de middenstand het alleen doet in de gevallen, waarin zijn werkelijke belangen in het gedrang komen en niet te pas en te onpas met denkbeeldige of sterk overdreven bezwaren naar voren komt. De middenstand in Leiden heeft geen enkele reden om onte vreden te zijn jegens het gemeentebestuur en dit te verwijten, dat het met de belangen van den middenstand onvoldoende rekening houdt. Spreker behoeft niet met een van de vele voorbeelden, die er zijn, aan te toonen, dat het gemeentebestuur terdege rekening met de belangen van den middenstand houdt. Met de belangenvertegenwoordiging van de Leidsehe industrie en middenstand bestaat de beste verstandhouding: met de Kamer van Koophandel wordt een zeer nauw contact onderhouden over tal van vraagstukken; ook overigens is de verhouding zeer vriendschappelijk. Daarom acht spreker de bezwaren, van de zijde van den middenstand tegen dit voorstel ingebracht, zeer opgeschroefd. Spreker heeft daarbij niet het oog op den heer Wilmer, die inderdaad op bezadigde wijze zijn bezwaren tegen dit voorstel heeft ingebracht, maar de actie, in de laatste weken door de Leidsehe Middenstand Centrale gevoerd, doet spreker toch sterk denken aan de actie, indertijd door de Leidsehe groente handelaren onder aanvoering van den secretaris van de Kamer van Koophandel gevoerd, tegen de distributie van goedkoope groenten aan de werkloozen, tengevolge van welke actie deze distributie er ook niet is gekomen. Het eenig effect daarvan, is geweest dat het meest behoeftig deel van de be volking verstoken is gebleven van de verstrekking van een noodzakelijk voedingsmiddel, met alle nadeelen daarvan voor den algemeenen voedingstoestand. Tijdens de periode van felle vorst enkele weken geleden heeft spreker opnieuw betreurddat er geen mogelijkheid bestond de arme gezinnen aan goedkoope groenten te helpen, in verband met de toen zoo groote behoefte aan warm voedsel. Volkomen onjuist is de bewering van den heer Knibbe, dat deze maatregel zou ingaan tegen het principe van de Vestigingswet-Kleinbedrijf. Bij de totstandkoming van deze wet is door de Regeering het behoefte-element uitdrukkelijk uitgeschakeld. Het argument, door de Leidsehe Middenstand Centrale in haar adres gebruikt, dat het aantal schoenmakers in Leiden te groot is, en dat het dus, om tot saneering en verbetering van het bedrijf te komen, noodig zou zijn, het aantal schoenmakers te verminderen, is een argument, dat men niet kan ontleenen aan de Vestigingswet, want bij de behandeling van die wet is juist door tal van leden zeer uit-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 23