22 MAANDAG 23 JANUARI 1939. Schoeiseldienst. (van Weizen e.a.) tot de gemeentelijke Overheid wenden om ondersteuning, te helpen. Deze schoeiseldienst vindt zijn feitelijk ontstaan in de kringen van de schoenmakers zelf, die reeds vóór de instelling van dezen dienst herhaaldelijk bij de Overheid hebben aangedrongen, middelen en wegen te beramen om deze groep van zelfstandig werkenden eenigermate te helpen, zoodat zij niet geheel armlastig zouden worden in elk geval. Deze aandrang is door de kringen van de schoenmakers zelf herhaaldelijk geoefend. Eerst onder de leiding van een sociaal-democratischen Wethouder van Sociale Zaken heeft men gepoogd in die richting iets tot stand te brengen, zij het dan ook, dat deze poging verschillende kanten heeft, die tot het maken van eenige critische opmerkingen aan leiding kunnen geven. Het schoenmakersbedrijf is niet alleen door de economische crisis in buitengewoon moeilijke omstandigheden gekomen. De mechanisatie en het perfectionneeren van het bedrijf hebben eveneens de werkgelegenheid voor de vele schoen makers in belangrijke mate verminderd en bij de beoordeeling van het geheele vraagstuk mag men dit niet uit het oog verliezen. Van de pogingen der Overheid om iets te doen, waardoor zoowel werkloozen als zelfstandig werkenden worden ge holpen, mogen de overige zelfstandig werkenden geen schade van eenige heteekenis ondervinden. Bij de bestrijding van het voorstel sprak de heer Wilmer op een gansch anderen toon dan de heer Knibhe. De heer Knibbe behoort tot de principieele tegenstanders, die elke Overheidsbemoeiing zooveel mogelijk willen beperken, ook in dien zin, dat door de Overheid niet wordt ingegrepen, al is het ook op nog zoo beperkt terrein, in het economische leven, omdat dit zou leiden tot een inperking van de mogelijk heden, die de zelfstandig werkenden in het algemeen hebben om zich te bewegen. Dit standpunt van den heer Knibbe is zeer aanvechtbaar. De heer Knibbe neemt dit standpunt in het geheel niet in. Wat de heer van Weizen zegt, is fantasie. De heer van Weizen zegt, dat indien dit fantasie is, de heer Knibbe er in diens op schrift gestelde rede niet in is geslaagd den Raadsleden duidelijk te maken, waarom het in het wezen der zaak dan wel gaat. Inderdaad beoogt de Vestigingswet een zekere saneering tot stand te brengen in alle bedrijven, en dus ook in het schoenmakersbedrijf. Nu beweert men, dat het inschakelen van schoenmakers, die op het oogenblik bij steun genieten of geheel in den steun zijn opgenomen, ingaat tegen het doel van die saneeringswet. Dit is echter niet zoo, en zeerzeker niet met betrekking tot het schoenreparatiebedrijf. Het is toch niet aan te nemen dat een wet in het leven geroepen wordt met het doel om bepaalde schoenmakers, die in om standigheden zijn gekomen, tengevolge waarvan zij genood zaakt zijn bij Maatschappelijk Hulpbetoon steun aan te vragen, geheel en al uit te schakelen en te laten afsterven! Dat kan nimmer de bedoeling van de Vestigingswet zijn geweest, althans niet met betrekking tot dit onderdeel van dit bedrijf. Daarom gelooft spreker dat het beroep, dat door de Leidsche Middenstand Centrale en door den heer Knibbe op de Vestigingswet gedaan wordt, absoluut geen waarde heeft. De waarde van dezen schoeiseldienst moet niet alleen afgemeten worden naar de voor- en nadeelen die er aan vastzitten, maar ook naar bet feit, dat bierdoor een groep van zelfstandig werkenden inderdaad zoodanig wordt ge holpen, dat zij in staat worden gesteld, den strijd om het bestaan vol te houden. Het kan nimmer tot de taak van de arbeidersbeweging behooren een tegenstelling in het leven te roepen tusschen de belangen van de arbeidersklasse en die van een groep van zelfstandig werkenden, wier maat schappelijke positie gelijkgesteld kan worden met die van de arbeiders. Dat is het kernpunt, waarover de discussie moet loopen. Nu is sprekers critiek op deze regeling juist, dat hierdoor op het oogenblik in de hand gewerkt wordt, dat een aantal Raadsleden poseeren als beschermers van deze groep van zelfstandig werkenden, met wie zij maat schappelijk zoo goed als niets te maken hebben. Het verdient ernstige overweging na te gaan of en, zoo ja, in hoeverre gevolg kan worden gegeven aan den aan drang, die door de kringen van de schoenmakers zelf in sterke mate is geoefend, om een regeling in het leven te roepen, waarbij het mogelijk is, dat geen enkele schoenmaker schade van den maatregel ondervindt en dat zelfs geen beroep daarop kan worden gedaan. Indien spreker goed is ingelicht, zijn dergelijke voorstellen uit de kringen van de schoen makers wel gekomen. Juist door deze voorstellen geheel uit te schakelen, ze niet in de discussie te betrekken, heeft men Schoeiseldienst. (van Weizen e.a.) de gelegenheid tot het oefenen van negatieve critiek op den gemeentelijken schoeiseldienst vergroot. Helaas zijn er op het oogenblik wel schoenmakers, die van den maatregel schade ondervinden. Men kan wel trachten het te ontkennen en te verkleinen, maar sommige schoenmakers zijn zeer ernstig gedupeerd. Spreker beschikt niet over een staf van medewerkers of het technische apparaat, waardoor het hem mogelijk zou zijn gedetailleerde cijfers te geven, welke aantoonen, dat bepaalde schoenmakers wel schade lijden, maar wie zijn oor te luisteren heeft gelegd en de moeite heeft genomen met schoenmakers uit ver schillende organisaties te spreken, zal moeten erkennen, dat dezen en genen ernstige schade hebben geleden. Het zijn de uiteenloopende belangen en het is misschien ten deele ook de onbekwaamheid van de schoenmakers zelf, die hen niet in staat hebben gesteld in voldoende mate op te komen voor hun gerechtvaardigde wenschen en verlangens. Het is gewenscht, dat deze schoeiseldienst wordt voort gezet, maar het is ook te hopen, dat de Wethouder van Sociale Zaken en de Gemeentelijke Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon niet doof zullen blijven voor de gerechtvaardigde opmerkingen, die van de kringen der schoenmakers zelf uit over de werking van het tegenwoordige systeem zijn gemaakt. Men heeft de weigering van een der schoenmakersorgani- saties om adhaesie te betuigen aan het adres der Leidsche Middenstands-Centrale gebruikt als een bewijs voor de stelling, dat in de kringen van de schoenmakers zelf in elk geval zeer sterk de wenschelijkheid van voortzetting van den schoeiseldienst wordt gevoeld. Aan dit argument moet men echter niet te veel waarde hechten, want bij de stemming over het voorstel om aan dit adres adhaesie te betuigen, was er een zeer sterke minder heid, die zich tegen de voortzetting van dezen schoeiseldienst heeft verzet; die minderheid bestond uit bona-fide schoen makers. Gezien het feit, dat er momenteel zoo direct niet een andere regeling in het leven te roepen is, zal spreker op het oogenblik zijn stem geven aan het voorstel van het College, doch hij spreekt den wensch uit, dat het College overwegen zal inhoever, zonder veranderingen in het systeem zelf, dus met behoud van het principe van dit systeem, toch vol komen tegemoetgekomen kan worden aan de gerechtvaar-- digde critiek die in de kringen van deze belangrijke groep zelfstandig werkenden leeft. De Voorzitter zegt, dat blijkens de mededeelingen van den heer van Weizen door de schoenmakers zelf zekere regelingen bedacht zijn, die niet aanleiding tot critiek zouden geven, maar die om de een of andere reden niet tot het College zijn doorgedrongen. Spreker verzoekt den heer van Weizen daarover een nadere uiteenzetting te geven. Wanneer er inderdaad oplossingen mogelijk zijn bij deze quaeslie, waarbij ieder zich zou kunnen neerleggen, dan is het van belang die te weten, want de Raad stelt er prijs op alle gegevens voor zich te hebben om deze zaak te beoordeelen; de Raad zou niet gaarne missen gegevens van belanghebbenden, die van belang zouden kunnen zijn voor zijn beslissing. De heer van Welzen zegt, dat in schoenmakerskringen voorgesteld is een systeem in het leven te roepen, waarbij de werkloozen, voorzoover zij hun schoenen wilden laten repareeren, zich konden wenden tot den schoenmaker, die hen voorheen altijd had bediend. Dit systeem is, naar spreker uit schoenmakerskringen is medegedeeld, uit technische overwegingen verworpen, maar dat wil niet zeggen dat het geen elementen bevat, die niet zeer de overweging door het College waard zijn, teneinde aan de critiek, in de kringen der schoenmakers zelf tegen het huidige systeem opgekomen, tegemoet te komen. De heer van der Tas wil nog niet direct toegeven, dat, zooals de heer van Welzen, die de discussie over dit voorstel op een hooger plan trachtte te brengen, zeide, het niet van veel belang is, dat de werkloozen en armlastigen gemiddeld 1 of 2 dubbeltjes per week van dezen dienst hebben. Gezien de beperkte middelen, waarover zij beschikken, maakt dit kleine bedragje heel veel voor deze arme menschen uit. Men heeft inderdaad uit schoenmakerskringen aandrang op het gemeentebestuur geoefend om in dezen iets te doen, omdat vele werkloozen niet in de gelegenheid waren hun schoenen te laten repareeren, waardoor het werk in hooge mate aan de particuliere schoenmakers werd onttrokken. De schoenmakers hebben echter in het geheel niet bedoeld, dat een voorstel, als de Raad verleden jaar heeft aanvaard,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 22