MAANDAG 23
JANUARI 1939.
21
Schoeiseldienst.
Brayyaar e.a.)
de zaak beter te onderzoeken, alvorens er over te spreken.
De heer Knibbe neemt een dubbelzinnig standpunt in,
wanneer hij aan den eenen kant het toejuicht, dat de Wet
houder van Sociale Zaken wil laten werken voor steun en
den Wethouder daaraan nog weieens wil herinneren, maar
aan den anderen kant den schoeiseldienst bestrijdt, omdat
daardoor zijns inziens de eene schoenmaker den anderen
dupeert. Zal niet in alle gevallen, waarin voor den steun wordt
gewerkt, het werk, dat men den een geeft, den ander worden
ontnomen?
Ook vraagt spreekster zich af of de heeren Wilmer en
Knibbe in het geheel geen rekening houden met de omstan
digheid, dat diverse vakcentralen over den schoeiseldienst
aan den Raad hebben geadresseerd. Niet gaarne zou spreekster
de plaats van den heer Knibbe innemen, als ook zij zoo weinig
op de bres kon staan voor de nooden van de betrokkenen.
Voor een klein bedrag kunnen vele menschen geholpen
worden en daarom hoopt spreekster, dat het voorstel met een
zoo groot mogelijk aantal stemmen zal worden aangenomen.
De heer Snel gevoelt eenigen schroom om na het betoog
van den heer Knibbe nog iets over den schoeiseldienst te
zeggen.
Br is de laatste weken nogal eenig rumoer om den schoeisel
dienst geweest. In de dagbladen zijn ingezonden stukken
verschenen van schoenmakers, middenstandsvereenigingen
en werkloozen. Het spreekt vanzelf, dat de vakorganisaties,
toen het bestaan van den schoeiseldienst van verschillende
zijden werd belaagd, hebben gemeend aan den Raad een
adres te moeten richten, wTaarin zij verzoeken den schoeisel
dienst te handhaven en zoo mogelijk daaraan eenige uit
breiding te geven.
Spreker dankt het College voor de indiening van dit
voorstel. De bestrijders van dezen schoeiseldienst mogen
toch ook bedenken, dat met de opheffing van dezen dienst
een stuk sociale zorg van groote beteekenis, zoowel voor de
gesteunde schoenmakers als voor de werkloozen zou ver
dwijnen. Nu weet spreker wel, dat het juist deze sociale zorg
voor de werkloozen is, die gelukkig slechts enkelen in dezen
Raad er toe beweegt een afwijzend standpunt ten opzichte
van dezen dienst in te nemen; alleen, men zegt het niet
openlijk, maar men beroept zich op de belangen van den
middenstand.
De heer Wilmer vraagt, wat hij niet openlijk gezegd heeft.
De heer Snel noemt den naam van den heer Wilmer toch
niet. Spreker heeft tot op zekere hoogte waardeering voor
de zakelijke wijze, waarop de heer Wilmer dit voorstel heeft
bestreden, al kan hij daar niet mee instemmen. Uit het feit,
dat een van de twee schoenmakersvereenigingen absoluut
geweigerd heeft adhaesie te betuigen aan het adres van de
Leidsche Middenstandscentrale tot stopzetting van den
schoeiseldienst, zou men kunnen opmaken dat de schade
voor de schoenmakers toch niet zoo heel groot is. Nu zegt
het adres van de Leidsche Middenstandscentrale, dat de
schoeiseldienst lijnrecht ingaat tegen het door de Vestigings
wet-Kleinbedrijf beoogde doel. Spreker heeft met alle aan
dacht de Vestigingswet doorgelezen, maar heeft daarin niet
kunnen vinden, dat het wenschelijk is, ondernemingen of
bedrijven die in moeilijke omstandigheden verkeeren, te
laten ondergaan. Daarmede zou ook volkomen in strijd zijn
het Instituut voor credietverleening aan den kleinen midden
stand, dat toch het uitgesproken doel heeft kleine midden
standers, die in moeilijke omstandigheden verkeeren, op de
been te houden. Toegegeven moet worden, dat het aantal
schoenmakerspatroons te Leiden buitengewoon groot is, maar
velen van hen zijn armlastig geworden door de crisisom
standigheden; door deze crisisomstandigheden zijn vele
menschen er toe overgegaan zelf hun schoenen te repareeren
aldus zijn verschillende schoenmakerspatroons in moeilijk
heden geraakt. Ook voor de gesteunde schoenmakers be-
teekent de schoeiseldienst een stuk sociale zorg, omdat zij
aldus hun vakbekwaamheid behouden, in eigen onderhoud
voorzien en wanneer er, wat wij allen hopen, straks weer
betere tijden aanbreken, kunnen zij hun taak in het vrije
bedrijf weer opnemen en zullen zij met dankbaarheid ge
denken hen, die hen in moeilijke omstandigheden niet in
den steek hebben gelaten.
De Leidsche Middenstands-Centrale meent te weten, dat
de financieele voordeelen voor de werkloozen en armlastigen
gemiddeld nog geen dubbeltje per week per gezin bedragen.
Het bedrag van ongeveer 5.per jaar is voor de werk
loozen niet onbeteekenend. Het is spreker niet bekend, of
de berekening juist is, maar wel weet hij, dat vele werk
loozen hem met een gelukkig gezicht schoenen hebben
Schoeiseldienst.
(Snel e.a.)
getoond, gerepareerd door den schoeiseldienst, en dat zij
het voorstel tot uitbreiding van dezen dienst met instemming
hebben ontvangen.
De Leidsche Middenstands-Centrale maakt zich in haar
adres bewust aan overdrijving schuldig, wanneer zij zegt,
dat gebleken is, dat de nadeelen naar verhouding van de
geringe voordeelen zeer groot zijn. Er is natuurlijk eenige
schade en er zullen allicht enkele schoenmakers aanwijsbare
schade hebben. Het is echter de vraag, of dit van zooveel
beteekenis is, dat men zich tegen het voortbestaan en/of de
uitbreiding van dezen dienst moet verzetten. Deze vraag
beantwoordt spreker beslist ontkennend.
De heer Knibbe heeft gezegd, dat het voorstel door de
socialistische groepen met gejuich is begroet. De sociaal
democraten hebben in het geheel niet gejuicht.
De heer Knibbe heeft het ook in het geheel niet gezegd.
De heer Snel heeft het precies opgeteekend, zooals de heer
Knibbe het heeft gezegd.
Spreker constateert het feit, dat de Christelijke Besturen
bond en de Roomsch-Katholieke Volksbond in samenwerking
met den Leidschen Bestuurdersbond tot het College een
adres hebben gericht, waarin zij voortzetting en zoo mogelijk
eenige uitbreiding van den schoeiseldienst verzochten en
dat, toen uit het voorstel van het College bleek, dat het
daarop goedkeurend had beslist, het voorstel niet alleen
door de moderne vakbeweging, maar ook door de Christelijke
en Roomsch-Katholieke vakbeweging met groote instemming
is ontvangen.
Tot hen, die zich ten koste van de werkloozen tegen het
voorstel verzetten, zegt spreker: wat staat gij ver van de
belangen der werkloozen af!
De schoeiseldienst is niet, zooals in het adres van de
Leidsche Middenstands-Centrale wordt gesuggereerd, van
weinig beteekenis voor de werkloozen. Voorheen repareerden
velen zelf hun schoenen op niet vakkundige wijze, waardoor
de schoenen eerder dan noodig was op waren. Anderen
liepen weken lang met natte voeten, alvorens hun schoenen
te laten maken. Dit gebeurt nu ook nog wel, doordat de
dienst gebonden is aan een bepaald aantal reparaties en
hopelijk komt daarin door de uitbreiding eenige verbetering,
maar men kan gerust aannemen, dat 50 van hen, die
voorheen zelf hun schoenen repareerden, hun schoenen thans
ter reparatie aan den schoeiseldienst geven.
Als men zegt en schrijft, zooals deze week in een zeker
blad, dat deze dienst geen daverend succes is geweest, is
ook dit een onjuiste voorlichting. Het zou een daverend
succes zijn geweest, indien elke werklooze zijn schoenen had
kunnen laten repareeren, wanneer het noodig was. Telkens
weer bood men reparatiewerk aan, dat niet kon worden
aangenomen, waardoor vele werkloozen werden teleurgesteld.
Spreker kan dan ook, gezien den vorm en den aard van
het verzet, dat zich tegen dezen dienst openbaart, in dit
verzet niets anders zien dan een verzet tegen de sociale
bemoeiingen van de Overheid.
Er zijn nu eenmaal menschen, die in zelfgenoegzame vol
daanheid van eigen onbezorgd bestaan smalend spreken over
de niet-bereidheid tot werken van de werkloozen, die on
bezorgd genieten van den steun, door de arme belasting^
betalers opgebracht. Weten deze menschen wat het be-
teekent in deze positie te verkeeren? Zoo niet, laten zij dan
hun oordeel matigen en hopen, nooit in deze positie te komen.
Spreker protesteert dan ook ernstig tegen de uitlating van
den heer Knibbe, waar hij een brevet van onfatsoenlijkheid
uitreikt aan de werkloozen, die wèl van dezen schoeiseldienst
gebruik maken; spreker acht dit aan het adres van de werk
loozen, die niet in staat zijn zich hier te verdedigen, een
hoogst onfatsoenlijke opmerking. Spreker hoopt, dat de
Raad met hem het belang van de werkloozen bij dezen schoei
seldienst zal inzien en dat de Raad dit voorstel van het College
zal aannemen.
De heer van VVelzen meent, dat wanneer men deze quaestie
op de keper beschouwt, verschillende zijden naar voren
zijn te brengen die er inderdaad toe kunnen leiden de dis
cussie hierover op een ietwat hooger peil te brengen dan al
het getwist over de vraag, of de werkloozen en de bij dezen
dienst ingeschakelde schoenmakers 10 of 20 cent per week
voordeel hebben. Natuurlijk speelt deze zijde van het vraag
stuk een zeer belangrijke rol bij het bepalen van zijn oordeel
omtrent de waarde van dezen dienst, maar de Raad doet
beter de discussie over dit vraagstuk te brengen op het plan,
waar ze behoort, n.l. in hoever hier een taak is weggelegd
voor de Overheid, voorzoover deze daartoe in staat is, om
beide categorieën van personen, die zich op het oogenblik