20 MAANDAG 23 JANUABI 1939. Schoeiseldienst. (Braggaar.) beste, dat een gezin het repareeren van de schoenen en het verrichten van het naaiwerk aan anderen overlaat. Zoodra men echter met werkloosheid te kampen krijgt, is de vrouw niet meer in staat haar kleeren door een naaister te laten her stellen en moet de man dikwijls trachten zelf de schoenen te repareeren. Wanneer men de cijfers van de enquête in dit licht be schouwt, moet men erkennen, dat zij er anders uitzien. Men behoeft in dezen niet bevreesd te zijn voor de bemoei ingen van de overheid. Spreekster heeft geen bezwaar tegen inmenging van de overheid en bevindt zich daarbij in goed ge zelschap, want de Begeering zelf gaat hierbij voor met de levering van busgroenten, boter, gehakt en brandstoffen. Aan het voorstel van het College zijn inderdaad nadeelen verbonden, maar men zal moeilijk iets kunnen voorstellen, dat alleen voordeelen heeft. Men dient echter na te gaan, wat het zwaarste weegt en in tegenstelling met den heer Knibbe meent spreekster, dat in dit geval de voordeelen voor de be trokkenen grooter dan de nadeelen zijn. Men moet het zelf aan den lijve hebben ondervonden om te weten, wat het zeggen wil met stukgeloopen schoenen langs den weg te gaan, terwijl men financieel niet in staat is, ze op doelmatige wijze te laten repareeren. Tot hen die van den dienst gebruik maken, behooren zeer vele ondersteunden, die voorheen zelf hun schoenen repareer den. Dit zelf-repareeren bezorgde den schoenmakers ook geen voordeel, en op het oogenblik wordt het leder door een inge zetene van Leiden geleverd. Het is dus zeer goed materiaal. Voorheen werden de schoenen gerepareerd met rubber, oud leer, zadeldekken, dus minder doelmatig materiaal, ook tot schade van de gezondheid. Als gevolg van deze deugdelijker reparatie zal het aantal aan deze menschen te verstrekken nieuwe schoenen dalen. Bovendien hebben thans ruim 20 menschen kunnen werken voor hun steunbedrag. Spreekster erkent, dat hun extra-verdienste, 10 van het steunbedrag, niet zoo groot waszij zou dezen menschen gaarne meer geven, maar hun verdienste is toch in geen geval gedaald beneden het loon en bovendien is het van zeer groot belang, dat die menschen in staat waren hun arbeidsvaardigheid te behouden. In den Haag wordt ook met zeer veel waardeering over den schoeiseldienst daar gesprokendie dienst daar is werkelijk de moeite waardwat in den Haag mogelijk is, is dat nu in Leiden niet mogelijk? Zijn er in den Haag geen menschen van dezelfde richting als de heeren Wilmer en Knibbe? Zijn deze menschen dan minder fatsoenlijk? Spreekster gelooft toch van niet. In den Haag wordt de schoeiseldienst toch ook niet als onbe hoorlijk beschouwd! Laat de heer Knibbe zich niet de illusie maken, dat de sociaal-democraten niet den moed zouden hebben voor dit voorstel te stemmen! Verleden jaar is bij het voorstel tot in stelling van dezen schoeiseldienst door verschillende raads leden, onder anderen door den heer Beekenkamp gezegd, dat deze dienst niet zal slagen, omdat de arbeiders van dezen dienst geen gebruik zullen maken. Thans zegt echter de heer Knibbe: het is zeer goed te begrijpen, dat de menschen van dezen dienst gebruik maken. Deze twee uitspraken zijn met elkaar lijnrecht in strijd. Spreekster constateert met genoegen, dat door de gesteunden een ruim gebruik van dezen dienst is gemaakt, al had Maatschappelijk Hulpbetoon gaarne nog meer gedaan, maar daartoe was het niet in staat. Wanneer er echter één sociale maatregel is, waarvan men plezier beleeft en waarop men met genoegen kan terugzien, dan is het de Leidsche schoeiseldienst. Men overdrijft wellicht de schade, die den niet-gesteunden schoenmakers wordt berokkend. Even goed als de sociaal democratische raadsfractie verleden jaar heeft erkend, dat de maatregel schade voor de niet-gesteunde schoenmakers ten gevolge zou kunnen hebben, erkent zij thans, dat hun inderdaad schade is toegebracht. De meerderheid van het College heeft daarom voorgesteld het subsidie met 1.000. te verhoogen, opdat men de geleden schade zal kunnen ver goeden. In plaats van dit voorstel steun te verleenen, keuren sommigen het af. Volgens den heer Wilmer verleent men met de instelling van den schoeiseldienst geen daadkrachtigen steun, maar noch de sociaal-democratische raadsfractie, noch het College of de Wethouder van Sociale Zaken hebben gezegd, dat de werkloozen en de door Maatschappelijk Hulpbetoon onder steunden op deze manier wel daadkrachtig worden gesteund. Het is van de onderteekenaren van het adres van de Leid sche Middenstands-Centrale naïef om te beweren, dat op het College aandrang is uitgeoefend om de proef met den schoeisel dienst te verlengen. Er is geen aandrang op het College uit geoefend. Het heeft wel zelf een verzoek om advies aan de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon gericht. Toen geen sociaal-democraat lid van het College was, Schoeiseldienst. (Braggaar e.a.) is het verzoek nooit gedaan, maar werd wel in den Baad over de instelling van een schoeiseldienst gesproken. Spreekster kan zich dan ook zeer goed voorstellen, dat in dit geval de aandrang van den tegenwoordigen Wethouder van Sociale Zaken is uitgegaan. Men zou thans kunnen zeggen: drie zielen, één gedachte. Verleden week stond n.l. in het Leidsch Dagblad een inge zonden stuk, waarin de schrijver betoogde, dat men even goed als men nu een schoeiseldienst heeft ingesteld, een bakkerijtje zou kunnen huren om daarin gesteunden te laten werken, dat men gesteunde kleermakers de kleeren voor de Vereeniging voor Schoolkinderkleeding en Schoolkindervoeding zou kunnen laten maken en dat men zelfs het haar van de vrouwen van werkloozen zou kunnen laten permanenten. Uit de laatste op merking blijkt duidelijk, uit welken hoek dit ingezonden stuk kwam. Bij lezing er van herinnerde spreekster zich het zelfde geluid meer gehoord te hebben, waarom zij vermoedde onder het stuk de handteekening van den heer Knibbe te zullen vinden; zij las echter den naam van een schoenmaker en dacht toentwee zielen, één gedachte. In het adres van de Leidsche Middenstands-Centrale staat echter: ,,Even onge motiveerd als het zou zijn om een schilders- en behangersdienst en brooddienst, een timmer- en een kleermakersdienst in te richten, even onjuist moet het geacht worden een schoeisel dienst te organiseeren." Ook dit zijn weer de bekende klanken, die men ook in het betoog van den heer Knibbe heeft kunnen hooren. Dit zijn dus de drie zielen met één gedachte, de heer Knibbe, de Leidsche Middenstands Centrale en de schrijver van het ingezonden stuk. Ook wordt als bezwaar aangevoerd, dat men het leed onder de schoenmakers nog zou vergrooten, omdat voor hen de spoeling dunner zou worden. Wanneer het betrof herscholing van werkloozen tot schoenmaker, dan zou dit zin hebben, maar deze menschen zijn werkloos geworden en kunnen in hun vak geen werk vinden; men kweekt dus geen nieuwe schoenmakers, maar helpt deze menschen alleen aan werk. Voorts zegt men: het voordeel voor de werkloozen bedraagt nog geen dubbeltje per week. Wanneer men adresseert, moet men juist adresseeren. De werkloozen kunnen elke drie maan den voor elk gezinslid één paar schoenen laten repareeren; volgens den heer Knibbe bedragen de kosten van reparatie per paar 0.75 minder; voor een gezin bestaande uit drie personen scheelt het dus ƒ2.25 per drie maanden,. De heer Wilmer zegt, dat men practisch niet voor elk ge zinslid elke drie maanden de schoenen laat repareeren. Mevrouw Braggaar zegt, dat het practisch zoo is, dat men na aanmelding bij den schoeiseldienst nog dezelfde week zijn schoenen gerepareerd kan krijgen. Op het oogenblik kunnen niet alle daarvoor in aanmerking komende personen van dezen dienst gebruik maken, omdat het toegestane bedrag niet toe reikend was; wanneer men het daarmede niet eens is, moet men voorstellen het subsidie te verhoogen. Hoe komt men er aan, dat het per werklooze nog geen dubbeltje scheelt? In het ingezonden stuk wordt ook gezegdwanneer men er geld voor moet hebben, dan de belasting maar verhoogen. Toen het de minst bedeelden betrof, waren deze leden angstig voor verhooging van de belasting, maar toen het de hooge inkomens betrof, dachten zij daarover anders. De schade wordt sterk overdreven; er zijn in Leiden ruim 200 schoen makers; door dezen dienst worden elke week 180 paar schoep nen gerepareerd. De bewering van den heer Knibbe, dat men, om den een één boterham te geven, aan den ander zes boter hammen ontneemt, acht spreekster dan ook sterk overdreven. Hoe langer de crisis duurt, des te hooger wordt de nood en des te moeilijker wordt het voor de gezinnen om rond te komen. Het komt spreekster voor, dat deze bestrijding op niets lijktzij moet er dan ook tegen opkomen, want de heer Knibbe heeft niet één keer, maar wel zesmaal gezegd, dat er nog altijd werkloozen zijn, die zoo fatsoenlijk zijn om geen gebruik van den schoeiseldienst te maken en bij hun eigen schoenmaker te blijven, welken werkloozen hij een eeresaluut bracht. De heer Knibbe gelieve den Baad evenwel voor te rekenen, waarvan deze menschen de schoenreparaties moeten betalen, want dit is voor hen werkelijk onmogelijk, of zij moeten het doen ten koste van de gezondheid van zich zelf en hun ge zinsleden. De heer Knibbe gaf blijk niet goed van de zaak op de hoogte te zijn, toen hij zeide, dat de kosten van andere reparaties dan die aan zolen en hakken extra betaald moeten worden. Voor de reparatie van de schoenen der ondersteunden is een bedrag vastgesteld, waaruit alles wordt bestreden, zoodat geen extra kosten voorkomen. Spreekster geeft den heer Knibbe dan ook in overweging

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 20