MAANDAG 23
JANUARI 1939.
19
Schoeiseldienst.
(Knibbe.)
om nu zelf een zoodanige huisindustrie in te richten. Van
veel meer belang is echter, dat Maatschappelijk Hulpbetoon
zich met een dergelijk overheidsbedrijf begeeft buiten het
terrein, dat deze instelling is toebedeeld, althans wanneer zij
daarbij betrekt niet-armlastige schoenmakers. Volgens art.
1 van het Reglement voor de Gemeentelijke Commissie voor
Maatschappelijk Hulpbetoon, van 19 December 1933, heeft
deze commissie de bevoegdheid gekregen ondersteuning te
verleenen aan hen, die zich voor ondersteuning aanmelden
en daarvoor volgens art. 28 der Armenwet in aanmerking
komen. Nu bepaalt art. 28 der Armenwet, dat ondersteuning
slechts verleend kan worden aan hen, die zich bet nood
zakelijk levensonderhoud niet kunnen verschaffen.
Hieruit volgt, overduidelijk, dat Maatschappelijk Hulp
betoon nimmer uitvoering mag geven aan een besluit van
den Raad om toch op de een of andere wijze ondersteuning
te geven aan hen, die zich daarvoor niet hebben aangemeld
en die niet als armlastig kunnen worden beschouwd. Het
voorstel van de meerderheid van het College sub I, b is der
halve in strijd met de wet en met de verordening en spreker
verwacht derhalve, dat het College bereid gevonden zal wor
den dit onderdeel terug te nemen.
Nu de voor- en nadeelen van den dienst zijn bezien en de
nadeelen zoo groot zijn bevonden, dat het zelfs zedelijk onge
oorloofd moet worden geacht aan den eenen schoenmaker
één boterham te geven, welke eerst in zesvoud van andere
schoenmakers is afgenomen, veroorlooft spreker zich over
dezen dienst nog eenige algemeene beschouwingen te houden,
ten einde het karakter van dezen schoeiseldienst nog duide
lijker te doen spreken.
Men kan de arbeiders in de volgende groepen verdeelen:
arbeiders in beschutte bedrijven, arbeiders in onbeschutte
bedrijven en in werkloozen en armlastigen.
Arbeiders in beschutte bedrijven leven voor een betrekke
lijk belangrijk deel in de eerste plaats ten koste van de
arbeiders in de onbeschutte bedrijven. Hooge salarissen in
overheidsbedrijven en -diensten moeten door directe en vooral
indirecte belastingen worden opgebracht. In Leiden moet de
winst van de Stedelijke Lichtfabrieken de hooge uitgaven
mogelijk maken en moet de personeele belasting ook voor de
laagst bezoldigde arbeiders worden verhoogd. Het leven in
het algemeen wordt duur voor de gewone burgerij, maar niet
minder voor het armste gedeelte daarvan.
De arbeiders in de beschutte bedrijven leven in de tweede
plaats vooral ook ten koste van de werkloozen. Indien voor
stellen tot uitvoering van werken in werkverschaffing worden
gedaan, worden deze voorstellen van sommige zijden aller
eerst beschouwd, niet uit een oogpunt van hulpverleening
aan de werkloozen, maar wel uit dit gezichtspunt: loopen
de arbeiders, en dan vooral die in de beschutte bedrijven, al
of niet het risico, dat een loondrukkende factor zal ontstaan.
Men laat alsdan liever de ontreddering en de demoraliseering
van de werkloozen doorgaan dan de arbeiders in de beschutte
bedrijven eenig risico te laten loopen.
De Wethouder van Sociale Zaken heeft echter in dezen
een mogelijkheid van werkverschaffing ontdekt, waarbij de
arbeiders in de beschutte bedrijven géén risico loopen. Wel
loopen risico en lijden naar verhouding zelfs buitengewoon
groote schade de schoenmakers, die zich hun klanten zagen
ontnomen. Deze „broodvechters", die een bitter harden
strijd moeten voeren om uit de handen van Maatschappelijk
Hulpbetoon te blijven, worden voor een deel van hun in
komsten beroofd. Zelfs het feit, dat zeker zesmaal een be
paalde verdienste aan deze groep arme menschen moet
worden ontnomen, wil de ingeschakelde schoenmaker het
voordeel van éénmaal die verdienste hebben, is voor sommige
vertegenwoordigers van de arbeiders in de beschutte bedrijven
blijkbaar geen reden om van echt sociaal gevoel te doen
blijken. Indien de arbeiders in de beschutte bedrijven ook
maar risico loopen, dat zij schade zullen ondervinden, zoodat
schade nog niet eens vaststaat, mag een bepaald werk vooral
niet in werkverschaffing worden uitgevoerd. Nu vaststaat,
dat de arme „broodvechters" inderdaad ongeveer zesmaal
zooveel schade lijden als de ingeschakelde schoenmakers
voordeel hebben, zijn sommigen in eens koud en ongevoelig
voor het leed, dat hier wordt toegebracht.
Het is een zeer gelukkige omstandigheid, dat vele van de
ondersteunde werkloozen en armlastigen zoo fatsoenlijk zijn
en volstandig weigeren de reparatie van hun schoenen aan
hun eigen schoenmaker te ontnemen en aan den schoeisel
dienst te geven. Het betrekkelijk kleine getal gezinnen, dat
aan den schoeiseldienst deelneemt, is een bewijs, dat bij zeer
vele van de ondersteunden en armlastigen een heel wat beter
en zuiverder sociaal gevoel heerscht dan bij degenen, die thans
nog dezen maatregel voorstaan. Deze menschen hebben er
een offer voor over om hun eigen schoenmaker niet te dupee-
Schoeiseldienst.
(Knibbe e.a.)
ren. Deze mentaliteit moet worden gesteund. Laat men de
demoralisatie, welke de werkloosheid met zich heeft gebracht,
niet nog grooter maken door dit goede, gezonde besef, dat
gelukkig nog bij velen blijkt te bestaan, te dooden.
Zoowel vanwege den principieel onjuisten opzet, waardoor
wordt ingegaan tegen de saneering van het middenstands-
bedrijf, door de Vestigingswet juist ten aanzien van het
schoenmakersbedrijf beoogd; alsook vanwege de ellendige
gevolgen, welke deze maatregel voor de niet-ingeschakelde
schoenmakers heeft; alsook omdat de uitbreiding, die door
de meerderheid van het College wordt voorgesteld, laatst-
bedoelden schoenmakers nog meer schade zal toebrengen en
deze uitbreiding wettelijk niet mogelijk isalsook om de ver
schillende andere redenen, door hem genoemd, uit spreker
den hartgrondigen wensch, dat deze proef niet opnieuw zal
worden genomen.
De heer van der Kwaak zegt, dat de heer Wilmer, na af
weging van de aan dit voorstel verbonden belangen, tot de
conclusie gekomen is, dat hij zijn stem aan dit voorstel niet
kan geven. Spreker heeft deze belangen ook tegenover elkaar
afgewogen en zal daarom wél zijn stem aan dit voorstel geven,
hoewel niet met zooveel overtuiging als den vorigen keer.
Voor spreker wegen de voordeelen nog steeds op tegen de
nadeelen; de werkloozen krijgen goede, deugdelijke schoen
reparatie en de werklooze schoenmakers verrichten tegen
eenige vergoeding werk. Gedurende het proefjaar is inderdaad
gebleken, dat sommige schoenmakers schade hebben onder
vonden en spreker heeft in Maatschappelijk Hulpbetoon zijn
stem gegeven aan het voorstel om 1.000.extra beschikbaar
te stellen, ter tegemoetkoming aan die schoenmakers, die
daardoor schade ondervonden hebben. Persoonlijk ziet spreker
deze 1.000.echter wel als een maximum bedrag.
Nog steeds blijft spreker echter de voorkeur geven aan het
in Haarlem toegepast systeem, waarbij de middenstanders
met de schoenmakers geheel zijn ingeschakeld. Dit extra
subsidie van 1.000.is voor spreker dan ook een comple
teering van het voorstel van verleden jaar. Is den Wethouder
ook bekend, hoeveel paren schoenen voorheen door de
menschen zelf gerepareerd werden en hoeveel door schoen
makers? Dit acht spreker wel een factor van beteekenis.
Zijn er voorts ook inderdaad schoenmakers geweest, die zich
na de instelling van den schoeiseldienst tot dien dienst hebben
gewend om werk?
Spreker komt op tegen de onjuiste qualificatie van den
heer Knibbe, waar hij zegt: er zijn menschen, die te fatsoenlijk
zijn om naar den schoeiseldienst te gaan, want dit sluit in
dat zij, die daarvan wel gebruik maken, niet fatsoenlijk zijn.
De heer Knibbe ontkent dit. Verschillenden worden ge
dwongen van den schoeiseldienst gebruik te maken.
De heer van der Kwaak neemt daarvan met genoegen kennis.
Wat betreft het saneeringsplan wijst spreker er echter op,
dat die menschen toch geen schoenmakerij zijn begonnen met
het vooropgezette doel om, wanneer hun zaak niet goed zou
gaan, voor steun door Maatschappelijk Hulpbetoon in aan
merking te komen. Tengevolge van de werkloosheid repareeren
vele menschen hun schoenen zelfdaardoor is het debiet van
de schoenmakers verkleind en door den schoeiseldienst
worden beide groepen weer tot elkaar gebracht.
Mevrouw Braggaar zegt, dat de bezwaren tegen dit voorstel
in hoofdzaak gegrond zijn op het feit, dat de schoenmakers
door dezen dienst gedupeerd worden. Hoewel spreekster het
woord „gedupeerd" in dit geval overdreven acht, moet zij
toch erkennen dat de schoenmakers eenige schade onder
vinden door den schoeiseldienst.
Er is hier gezegd: de schade zal veel grooter blijken te zijn.
Dit staat voor spreekster nog niet direct vast. Bij de be
zorging van de schoenen ter reparatie bij den schoeiseldienst
is ook onderzocht, bij wien men voorheen zijn schoenen liet
repareeren.
Het was betrekkelijk gemakkelijk, wanneer het iemand
betrof, die reeds langen tijd werkloos was, want in dien tijd
had hij zijn schoenen al eens moeten laten repareeren, zoodat
hij zijn schoenmaker kon noemen. Velen, die zelf hun schoen
zolen kunnen lappen of vernieuwen, zijn echter niet in staat
ander, vakkundig werk aan hun schoenen te verrichten. Ieder,
die zelf zijn schoenen verzoolt, laat dan ook dit werk (het
opzetten van neuzen, het oplijmen van bovenleer, het repa
reeren van het binnenwerk) aan een schoenmaker over. De
schoenmaker, die door deze menschen werd genoemd, kreeg
allicht heel weinig werk van hen.
Bij de gesteunden, die slechts korten tijd werkloos waren,
was de zaak heel anders. In den normalen toestand is het het