14 MAANDAG 23 JANUARI 1939. Aanleg sportvelden bij Leidsehen Hout. (van Stralen e.a.) gewerkt; in dat geval kan spreker zeggen, dat dit in geen enkel opzicht het geval is. De lange duur van deze zaak is het gevolg geweest van allerlei technische bezwaren, die opgelost moesten worden, voordat het voorstel aan de orde kon worden gesteld, doch is in geen geval veroorzaakt door tegenstand tegen uitvoering- in werkverschaffing. Herhaaldelijk heeft spreker in het College aangedrongen op het maken van meer spoed bij de voorbereiding van dit werk. De Voorzitter zegt, dat de heer van Stralen namens het geheele College kan zeggen, dat herhaaldelijk is aangedrongen om dit werk spoedig ter hand te nemen. De beschuldiging van den heer Beekenkamp was niet tegen den heer van Stralen, maar tegen het geheele College gericht. De heer Wilmcr is toch niet bevredigd door het antwoord van den Voorzitter op de vraag van den heer Tobé, of dit werk niet aanbesteed had kunnen worden onder particuliere aannemers. Volgens den Voorzitter hebben dezen daarvoor niet de geschikte materialen en heeft men dan niet de zeker heid, dat het werk goed zal worden uitgevoerd. Ongetwijfeld zullen er onder de particuliere aannemers zijn, ten aanzien van wie dit wel het geval is, maar, om dit in het algemeen van dit werk te zeggen, gaat toch veel te ver. Het betreft hier toch niet een zoo buitengewoon moeilijk en ingewikkeld werk, dat dit niet onder leiding van een particulieren aan nemer zou kunnen geschieden. Br geschieden gelukkig in Nederland en ook in Leiden werken van veel grooter be- teekenis en van veel grootere technische moeilijkheden onder leiding van particuliere aannemers. Spreker betreurt het, vooral in dezen tijd, dat particuliere aannemers niet de gelegenheid hebben gehad naar dit werk in te schrijven. Daarom geeft spreker den heer Tobé in overweging, in dezen geest alsnog een voorstel te doen. Er is één schaduwzijde aan verbonden; bij aanneming van dat voorstel zou de uitvoering van dit werk weer eenigen tijd vertraagd worden, maar deze schaduwzijde is voor spreker toch niet van zooveel beteekenis als de lichtzijde, n.l. dat particuliere aannemers op deze wijze niet van werken worden uitgesloten. Den heer Knibhe heeft het ook eenigszins verwonderd, dat men in dit geval de Nederlandsche Heidemaatschappij naar voren heeft geschoven. Verschillende aannemers zijn in staat de werken, die in Leiden moeten worden uitgevoerd, ter hand te nemen. Bovendien beschikt men in Leiden over deskundige ambtenaren. De ervaringen, die men op dit terrein in Leiden heeft opgedaan, zijn volgens den Voorzitter niet gunstig, maar in elk geval heeft men ervaring verkregen, zoodat men de kwesties, die zich zullen voordoen, behoorlijk zal kunnen bekijken. De deskundige ambtenaren zijn wel in zooverre van de zaken op de hoogte, dat zij de maatschappijen kunnen uitkiezen, die voor de uitvoering van het werk in aan merking komen. Gelet op de ervaringen, die men in andere plaatsen, ook met andere maatschappijen, heeft opgedaan, gelooft spreker, dat het wel aanbeveling Verdient niet slechts één maatschappij te hebben, die steeds weer voor de uit voering van dergelijke werken in aanmerking wordt gebracht. Een veel gezondere toestand zou ontstaan, indien er twee of meer van dergelijke maatschappijen in Nederland waren. Wanneer particuliere maatschappijen het werk in Leiden uitvoerden, althans indien men haar de kans wilde geven dit te doen, zou spreker het ten zeerste toejuichen. Vermoedelijk zal het vragen van prijsopgave aan parti culiere maatschappijen geen groote vertraging doen ontstaan, want ook de Nederlandsche Heidemaatschappij moet nog worden uitgenoodigd haar opgave te doen. Spreker heeft althans dezen indruk uit de stukken gekregen en vraagt daarom hoeveel tijd waarschijnlijk verloren zal gaan, indien men particuliere aannemers uitnoodigt voor dit werk in te schrijven. De heer Jongeleen vraagt, wat eigenlijk de bedoeling is van de voorstanders van het denkbeeld om de particuliere aan nemers bij dit werk in te schakelen. Het loon van 0,38 per uur is aanzienlijk lager dan het contractloon. Wil men voor de aannemers het uurloon bepalen op 0,40 of wil men de aannemers het werk als normaal werk laten aannemen en den te werk gestelden werkloozen een uurloon van 0,38 betalen? Een van beide: öf het werk wordt als normaal werk publiek aanbesteed, waarna het normale loon wordt betaald, óf het werk wordt op de voorgestelde wijze uitgevoerd onder leiding van de Nederlandsche Heidemaatschappij. Het is onzin aan den eenen kant een werk in werkverschaffing te Aanleg sportvelden bij Leidsehen Ilout. (Jongeleen e.a.) laten uitvoeren en aan de andere zijde den aannemer normaal loon te geven. De heer Wilmer merkt op, dat ook de Nederlandsche Heidemaatschappij normaal loon vraagt. De heer Tobé zegt, dat de Nederlandsche Heidemaatschappij over het algemeen niet inschrijft: men heeft te betalen, wat zij in rekening brengt. Een particuliere aannemer is daarentegen verplicht het werk te leveren voor het bedrag, dat hij bij de inschrijving heeft genoemd en krijgt geen cent meer. De concurrentie van de Nederlandsche Heidemaatschappij is daarom absoluut on juist. In de Sub-Commissie voor de Steunverleening heeft men gezegd: als particuliere aannemers het werk onder toe zicht van de directie van Gemeentewerken uitvoeren, is het zeker, dat het werk even goed wordt uitgevoerd als door de Nederlandsche Heidemaatschappij. Daarbij weet men, met welk bedrag men van de zaak af is en dit weet men bij uit voering van het werk door de Nederlandsche Heidemaat schappij nooit. In verband met het een en ander dient spreker thans een voorstel in. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Tobé, luidende: „Ondergeteekende stelt voor ook particuliere aannemers in de gelegenheid te stellen in te schrijven voor de uitvoering van den aanleg van sportvelden nabij de Leidsche Hout." De heer van Stralen zegt, dat dit onmogelijk is. De Voorzitter meent, in tegenstelling tot den heer Wilmer, dat het hier wèl een zeer moeilijk, ongewoon en speciaal werk betreft, dat niet dagelijks voorkomt. De gemeente heeft destijds leergeld in dit opzicht betaald bij de ophooging en draineering van het Schuttersveld, dat onder leiding van Gemeentewerken geschied is en dat niet goed gegaan is; het is dus beter de Nederlandsche Heidemaatschappij in te schakelen, die voor dit soort werk zeer goed gesitueerd is en in dit opzicht groote ervaring heeft. Daarom kan spreker zich ook niet vereenigen met het voorstel-Tobé. De bewering van den heer Tobé, dat de Nederlandsche Heidemaatschappij op een geheel andere wijze werkt dan een aannemer, is volmaakt juist, maar deze Maatschappij wordt hij de wijze, waarop zij dit werk leidt en de berekeningen maakt, wel degelijk gecontroleerd; daarop wordt door Ge meentewerken wel degelijk toegezien. Het Departement, dat zeer sterk aangedrongen heeft op inschakeling van de Neder landsche Heidemaatschappij in dezen, zal daarop natuurlijk ook zeer scherp toezien. Die waarborgen heeft men dus toch wel. Het eerste gevolg van aanneming van het voorstel-Tobé en van het houden van een inschrijving onder de particuliere aannemers zou zijn, dat dit voorstel wordt aangehouden; men moet een nieuw bestek maken, men moet nieuwe onder handelingen voeren met het departement, men zal moeten zoeken naar aannemers; dit is niet een werk, dat voor pu blieke aanbesteding in aanmerking komter komt een onder- handsche aanbesteding; men moet dus zeer grondig onder zoek doen naar de ondervinding, die de aannemers opgedaan hebben. Vervolgens is dan nog de goedkeuring van Gede puteerde Staten vereischt. Dit zal naar sprekers schatting zeker eenige maanden duren. Het College adviseert dus het voorstel-Tobé niet aan te nemen. De heer Wilbrink staat practisch op hetzelfde standpunt als de heeren Tobé en Wilmer; in het algemeen betreurt hij de wijze, waarop men de Nederlandsche Heidemaatschappij op het oogenblik bij de uitvoering van werken pousseert. Bij de aanbesteding van het graven van een kanaal voor de Leidsche Duinwater Maatschappij was de laagste inschrijver niet goed, den op een na laagsten wenschte men het niet te geven, omdat hij boven de begrooting was, maar de Neder landsche Heidemaatschappij, die toen met een begrooting kwam, even onder de inschrijvingen van de aannemers, is bij de uitvoering belangrijk daarboven gegaan en dat heeft de gemeente moeten betalen. Spreker is het er dus in het geheel niet mee eens, dat men met de Nederlandsche Heidemaat schappij zoo buitengewoon goede resultaten bereikt. Indien de heer Jongeleen meent, dat de aannemer het normale loon zou verdienen, terwijl de arbeiders het werk- verschaffingsloon ontvingen, vergist hij zich. Het komt wel voor, dat de aannemer voor het werkverschaffingsloon of minder moet werken, terwijl de Nederlandsche Heidemaat schappij in elk geval voor het volle loon werkt en de rekening

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 14