242
MAANDAG 39 DECEMBER 1938.
Opcenten op hoofdsom der personeele belasting.
(Beekenkamp e.a.)
Was de vraag evenwel gesteld, zooals ze in den Raad gesteld
was, dan had men natuurlijk ook een ongunstig antwoord
gekregen, maar dan was voorkomen, dat de toon waarin
deze brief gesteld was, kon doen en ook deed vermoeden dat
een antwoord aan het College in den geest, waarin dit ook
is gegeven, niet onwelgevallig was.
De Voorzitter vermoedt, dat de heer Beekenkamp hem
zal toegeven, dat dit niet zeer noodig was, nadat het College
in het openbaar in den Raad had gezegd, dat de behandeling
naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders niet
kon worden uitgesteld.
De heer Beekenkamp, thans tot de zaak zelf komende,
ontkent, dat in dezen eenig risico genomen wordt. Men kan
verwachten, dat de Minister van Financiën vóór 28 December
zal antwoorden, indien het College hem 20 December den
brief stuurt, waarin het bovendien op een spoedige beant
woording kan aandringen.
Indien de Minister van Financiën niet bereid is de Konink
lijke goedkeuring te bevorderen, omdat het naar zijn oordeel
veel te laat is en de inspectie der belastingen er bezwaar
tegen heeft, kan de Raad nog in de eerste week van Januari
over het voorstel spreken. Men zal dan het hoofd in den schoot
moeten leggen en de heer de Reede en spreker zullen dan
de oppositie, die zij op het oogenblik voeren, wel staken,
omdat zij van het allerhoogste gezag in dezen een antwoord
hebben gekregen. Het College zal dan, met den brief van
den Minister in den zak, tot den Inspecteur der Directe
Belastingen kunnen zeggen, dat hij nog even moet wachten,
omdat hij in het begin van Januari een Raadsbesluit in zake
de verhooging van het aantal opcenten op de hoofdsom der
Personeele Belasting zal ontvangen.
De Voorzitter vraagt, of het College inderdaad aan den
Inspecteur kan schrijven, dat hij „moet wachten", m.a.w.
dat het College een bevel kan geven; wordt het College
daartoe in de ministerieele circulaire machtiging gegeven?
De heer Beekenkamp antwoordt, dat in de circulaire staat:
„Mocht, om eenige bijzondere reden, een besluit van den
gemeenteraad nog te wachten zijn, dan wordt dit tevens
medegedeeld onder vermelding van de reden." Bovendien
staat in deze circulaire de bepaling: „Besluiten, bedoeld
onder 2, welke na de daarbij aangegeven data worden vast
gesteld, kunnen slechts voor Koninklijke goedkeuring in
aanmerking worden gebracht, indien bij de aanslagsregeling
daarmede nog kan worden rekening gehouden."
Niemand in den Raad zal zoo naïef zijn te meenen, dat de
belastingadministratie op 1 of 2 Januari begint met het
opmaken van de kohieren.
De heer Verweij merkt op, dat in den brief van den Inspec
teur staat, dat de administratie der belastingen dit wel doet.
De Voorzitter In de maand Januari heeft zij 1600 aan
slagen afgehandeld!
De heer Beekenkamp vraagt zich af, welke beteekenis dan
gehecht moet worden aan de bepaling, dat het gemeente
bestuur den Inspecteur kan mededeelen, dat een wijziging
van een belastingverordening te wachten is. Dit beteekent
toch, dat het gemeentebestuur de bevoegdheid heeft den
Inspecteur niet vóór 28 December, maar begin Januari
de wijziging mede te deelen.
De Voorzitter zegt, dat deze bepaling betrekking heeft
op een uitstel van eenige dagen.
De heer Beekenkamp spreekt juist daarover. Indien de
Minister van Financiën niet bereid is mede te werken en de
gedachte, in het verzoek belichaamd, niet gewenscht of niet
in het belang der belastingadministratie acht, kan de Raad
een uitstel van eenige dagen krijgen. De heeren de Reede
en spreker zullen dan hun oppositie staken en de Raad kan
in het begin van Januari het voorstel van het College be
spreken.
De Voorzitter merkt op, dat ook in het begin van Januari
het voorstel niet tegelijk met de begrooting kan worden
behandeld.
De heer Beekenkamp wil juist probeeren een gelijktijdige
behandeling van het voorstel en de begrooting te verkrijgen
en wenscht daartoe gebruik te maken van de suggestie, hem
Opcenten op hoofdsom der personeele belasting, e.a.
(Beekenkamp e.a.)
aan het Departement van Financiën gedaan. Meer kan
spreker er niet van zeggen.
De gemeente heeft met den Minister van Binnenlandsche
Zaken te maken, zoodra zij noodlijdend is. Acht de Wet
houder het opportuun een dergelijk briefje ook aan den
Minister van Binnenlandsche Zaken te schrijven, dan heeft
spreker daartegen niet het minste bezwaar.
Spreker persisteert bij zijn denkbeeld en verzoekt den
Voorzitter zijn voorstel in stemming te brengen. De Raad
kan het zonder bezwaar aannemen. De heer Wilmer kan zijn
angst voor risico's gerust ter zijde stellen, omdat het voor
stel van het College in het begin van Januari kan worden
behandeld, indien de Minister het verzoek afwijst. Het voor
stel wordt dan helaas niet tegelijk met de begrooting behan
deld, maar de Wethouder van Financiën zal de 35 opcenten
kunnen incasseeren.
Van het dupeeren van het belasting betalende publiek
is eigenlijk geen sprake, daar het alleen de aanslagen een
paar maanden later dan anders zal ontvangen.
De Voorzitter En dus in een veel kleiner aantal ter
mijnen de belasting zal moeten betalen!
De heer Beekenkamp acht het ook zeer goed mogelijk, dat
Gedeputeerde Staten een spaak in het wiel zullen steken
en het blijft dan hetzelfde, of men van den hond of van de
kat gebeten wordt. Men is dan in het geheel niet in een
ongelukkiger positie dan in het andere geval.
Het voorstel van den heer Beekenkamp wordt verworpen
met 19 tegen 13 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Hessing, Coster, Schiiller, Snel,
van Stralen, Verweij, Key, Tepe, mevrouw de Cler, de
heeren van Weizen, Manders, Oostveen, Groeneveld, Carton,
van Eek, van der Laan, Valentgoed, mevrouw Braggaar en
de heer Jongeleen.
Vóór stemmen: de heeren Knibbe, Eikerbout, van der
Kwaak, van Rosmalen, van der Tas, Lombert, Wilbrink,
de Reede, Beekenkamp, Wilmer, Bergers, Tobé en Würtz.
(Wethouder Splinter had inmiddels de vergadering verlaten).
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds te 8 j- uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van
Maandag 19 December 1938, des avonds te 8.15 uur.
Thans zijn afwezig de heeren Splinter, van der Reijden,
Wilbrink, Manders, Dubbeldeman, Eiker bout en Bergers.
De Voorzitter stelt thans allereerst aan de orde:
Xa. Voorstel inzake wijziging van het raadsbesluit van
26 September 1938 betreffende bet aangaan van kasgeld-
leeningen gedurende bet 4e kwartaal 1938. (222)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders besloten.
Vervolgens is aan de orde de voortzetting van de beraad
slaging over punt 10 der agenda.
De heer Beekenkamp behoort niet tot degenen, die reeds
nu in staat zijn op grond van de cijfers der begrooting voor
1939 en de toelichting, welke het College daarvan heeft
gegeven, de vraag te beoordeelen, of het voorstel tot ver
hooging van het aantal opcenten op de hoofdsom der per
soneele belasting voor aanneming vatbaar is. Op den wensch,
dat het College zal zorg dragen, dat de behandeling van derge
lijke voorstellen tot het sluitend maken van de begrooting
samenvalt met de behandeling van de begrooting, zal spreker
niet terugkomen, maar wel stelt hij den Wethouder van Finan
ciën de vraag, waardoor het komt, dat in Leiden deze zaken
zoo verschrikkelijk laat moeten worden behandeld, terwijl
men in andere groote gemeenten reeds vóór 1 Januari met
de behandeling gereed is. De Raad is nu door het College
als het ware in een dwangpositie gebracht.
Het is spreker niet mogelijk zijn stem aan dit voorstel
te geven, zonder dat het nader wordt toegelicht.
Het trekt bij lezing van den geleidebrief de aandacht,
dat voor het subsidie aan de Gemeentelijke Commissie voor
Maatschappelijk Hulpbetoon voor 1939 100.000.meer
dan voor 1938 is uitgetrokken en dat de uitgaven voor
ondersteuning van werkloozen van 1.300.000.voor 1938