240
MAANDAG 19 DECEMBER 1938.
Opcenten op hoofdsom der personeele belasting.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den lieer Beekenkamp, luidende:
„De Eaad verzoekt het College van B. en W. zich te
wenden tot den Minister van Financiën, teneinde hem te
vragen wel te willen bevorderen, dat de Koninklijke goed
keuring op een te nemen raadsbesluit inzake verhooging van
de opcenten op de personeele belasting van 100 op 135 zal
worden verkregen, ook indien dit raadsbesluit genomen wordt
tegelijk met de behandeling van degemeentebegrooting-1939,
welke in de maand Februari van dat jaar zal plaats vinden."
De heer de Reede zegt, dat de opmerkingen, welke aan
den Eaad zijn verstrekt, wel klaar en duidelijk aantoonen,
dat het College bij deze zaak bijzondere aandacht heeft
geschonken aan den termijn, die in de voorschriften is ge
noemd. De Eaad zal deze prijzenswaardige houding wel
buitengewoon behooren te loven. Een andere kwestie is,
of de Eaad ook buitengewoon dankbaar behoeft te zijn voor
het feit, dat andere termijnen, die uitdrukkelijk in de wet
zijn vastgelegd en verband houden met de gemeeutebegrooting,
door het College met minder grooter zorg worden in acht
genomen.
Indien men eenerzij ds een termijn buitengewoon goed
in acht neemt en de Eaad daardoor in moeilijkheden geraakt,
is de consequentie dat men anderzijds even goed termijnen
in acht neemt, waardoor de Eaad buiten de moeilijkheden
blijft.
Men is bezorgd om de autonomie van de gemeente en
stelt zich daarmede op een prachtig standpunt, maar men
bedoelt hiermede toch zeker, dat de Eaad als gemeente
bestuur iets te doen kan hebben in verband met de autonomie,
dat hij niet beperkt wordt in zijn vrijheid van besluiten en
zijn zelfstandigheid niet behoeft op te offeren aan het feit,
dat eenerzijds termijnen in acht genomen worden en ander
zijds termijnen eenvoudig buiten werking worden gesteld.
Dat is de ernstige kwestie, waarom het in dezen gaat.
De Eaad kan eenvoudig buiten de zaken gehouden worden,
wanneer het College eenerzijds de termijnen zeer slecht,
anderzijds de termijnen zeer scherp in acht neemt.
Wanneer de Eaad thans het voorstel van het College
behandelt en spreker begrijpt, dat de Wethouder van
Financiën en het College er sterk op aandringen en begrijpt
nog beter, dat de Inspecteur der Directe Belastingen dit
qoet ontneemt hij eigenlijk de ruggegraat aan de behan
deling van de begrooting.
Het voorstel is in verband met de begrooting zeer belang
rijk in verschillende opzichten. De een vindt het aantal
opcenten te hoog, terwijl de ander het te laag acht. Het
sluitend maken van de begrooting is vastgekoppeld aan dit
voorstel. Indien de Eaad het voorstel niet vrij kan behandelen
tegeüjk met de begrooting, is men gebonden aan allerlei
maatregelen, waartegen straks misschien zeer ernstige be
zwaren te berde kunnen worden gebracht, waardoor de Eaad
genoodzaakt zal zijn voorstellen, waar men anders unaniem
voor zou zijn, eenvoudig af te wijzen, omdat de Raad door
aanneming van het voorstel ook gebonden zal zijn aan andere
cijfers van de begrooting.
Thans wordt naar sprekers gevoelen de geheele begrooting
van Leiden in een hand omdraaien behandeld. Bij aanneming
van het voorstel op dit oogenblik, zal de geheele financieele
discussie bij de behandeling van de begrooting verloopen
zijn en kan men zich dan beperken tot geredeneer in de
ruimte over allerlei dingen, die misschien wenschelijk, aardig
en mooi zijn, maar slechts zeer verwijderd verband houden
met de begrooting, omdat zij niets anders zijn dan illusies,
die menigeen er ten opzichte van het gemeentebeheer opna-
houdt.
Intusschen erkent spreker, dat aan uitstel van behandeling
eenige risico's zijn verbonden. Wellicht is er in het voorstel
van den heer Beekenkamp een weg te vinden om de risico's
althans niet al te dreigend te doen zijn. De beschouwingen
van den Inspecteur der Belastingen gaat spreker natuurlijk
niet bespreken, niet omdat hij zelf eenigszins in die kringen
bekend is, maar eenvoudig omdat de Eaad daarmede zeer
weinig te maken heeft. De Eaad staat buiten de vraag, hoe
de administratie van de belastingen loopt; wanneer de Eaad
daarover zou gaan oordeelen, zou men tenslotte de autonomie
van de gemeenten moeten opofferen aan het inzicht van den
Inspecteur der Directe Belastingen en dat zou spreker
heelemaal te gek vinden.
Spreker wenscht verder de discussie af te wachten.
Laat men vooral ernstig letten op den inhoud van het
voorstel-Beekenkampmisschien is daarin een middel te
vinden om het voorstel tot verhooging van de opcenten op
de Personeele Belasting nog uit te stellen tot bij de be
grooting.
Opcenten op hoofdsom der personeele belasting.
(Hessing e.a.)
De heer Hessing zegt, dat de opmerking, dat de gemeente-
begrooting telken jare zoo laat en te laat verschijnt, reeds
herhaaldehjk bij de behandeling van de begrooting gemaakt is.
Het is echter opmerkelijk, dat het late verschijnen van de
begrooting niet is een euvel van de laatste paar jaren, maar
dat sinds vele jaren de gemeentebegrooting van Leiden
niet tijdig aan den Raad aangeboden wordt.
De Eaad heeft van den Wethouder gehoord, en de heer
Beekenkamp heeft dit bevestigd, dat niet imperatief is
voorgeschreven, dat vóór 28 December de quaestie van de
verhooging van de opcenten op de Personeele Belasting
aan de orde moet komen, maar anderzijds heeft de Inspecteur
van de belastingen medegedeeld, dat een te late beslissing
daaromtrent niet alleen groote moeilijkheden voor de be
lasting-administratie zou meebrengen spreker is het met
den heer de Eeede eens, dat de Eaad daarvoor weinig inte
resse behoeft te hebben maar ook groote bezwaren zou
veroorzaken ten aanzien van de inning der belasting, en
dat is iets waarmede de Eaad wel te maken heeft. De be
lasting wordt geïnd in termijnen, welke voor de ingezetenen,
dus ook voor de Leidsche ingezetenen, zoo gunstig mogelijk
moeten zijn. Indien nu de Eaad deze termijnen gunstig kan
beïnvloeden, door ze niet korter te maken dan noodig is,
waardoor hij dus de financieele moeilijkheden voor de Leidsche
ingezetenen niet vergroot, dan moet de Eaad hiertoe wel
medewerken. De heer de Eeede erkent: er is inderdaad
eenig risico. De Inspecteur kan de aanslagen ambtshalve
vaststellen en indien dit gebeurt, is ook de Eaad niet meer
vrij in de middelen, die hij tot dekking van den begrootings-
post heeft. Het middel van belastingverhooging, gesteld
dat dit een meerderheid in den Eaad zou vinden, is dan
geëlimineerd bij de behandeling van de begrooting in Februari.
Men zou het kunnen toejuichen, dat de heer Beekenkamp
zijn licht heeft opgestoken bij het Departement van Financiën,
indien hij dat licht inderdaad hier op het oogenblik had
kunnen laten schijnen, maar spreker verkeert nog evenzeer
in het duister omtrent de voornemens van den Minister
indien een dergelijk verzoek hem zou bereiken als vóórdat
de lieer Beekenkamp gesproken had. Tenslotte moet spreker
op gezag van den heer Beekenkamp aannemen, dat wellicht
nog een middel zou zijn te vinden om aan de behandeling
van dit voorstel nu te ontkomen, maar de heer Beekenkamp
heeft geen enkel klaar of overtuigend argument naar voren
gebracht.
De heer Beekenkamp mag omtrent deze besprekingen,
die uiteraard vertrouweüjk zijn geweest, geen mededeelingen
doen. Spreker respecteert dit ten volle en wenscht den
inhoud van de besprekingen ook niet te kennen, maar dan
moet men het hem ook niet kwalijk nemen, dat hij op grond
van de gegevens, welke alleen den heer Beekenkamp bekend
zijn, niet kan en niet mag oordeelen over het belang, dat
de Leidsche ingezetenen hebben, bij de behandeling van
het voorstel van het College op dit oogenblik.
Hoewel ook sprekers fractie deze materie liever tegelijk
met de begrooting had behandeld, omdat dan inderdaad
alle middelen meer in verband met de begrooting kunnen
worden beschouwd, meent spreker na het antwoord van den
Wethouder en om de redenen, welke hij heeft ontvouwd,
dat thans de behandeling van liet voorstel van het College
zal moeten plaats vinden.
De heer Wilmer heeft reeds in de vorige vergadering
gezegd het niet waarschijnlijk te achten, dat bij de behande
ling van de begrooting voorstellen zullen worden gedaan
en door den Eaad aanvaard, welke deze belastingverhooging
niet meer noodzakelijk zouden doen zijn. Daarom heeft
spreker den vorigen keer ook gezegd, dat het verstandige
politiek zou zijn, indien men thans het voorstel aanvaardde,
tenzij het wel mogelijk zou zijn dit voorstel tegeüjk met de
begrootiug te behandelen, aangezien dan voor de Raads
leden, die voorstellen willen doen en voorstellen willen propa-
geeren om de belastingverhooging te voorkomen, hiertoe
de mogelijkheid wordt opengehouden.
De groote vraag is: kan de behandeling worden uitgesteld1?
De heer de Eeede, die deze vraag den vorigen keer stelde,
heeft haar niet met „ja" of „neen" beantwoord, maar besloot
zijn rede met de verklaring de discussies te willen afwachten.
Ook spreker is het nog niet duidelijk. Met den heer de Eeede
is spreker het eens, dat het voorstel van den heer Beekenkamp
ernstige overweging verdient. De Eegeering zal waarschijnüjk
niet afwijzend staan tegenover een verzoek, dat haar tijdig
bereikt. De Eaad neemt echter, indien hij het voorstel van
den heer Beekenkamp aanneemt, eenige risico's op zich.
Een van de vervelende dingen is, dat als de behandeling
van het voorstel wordt uitgesteld tot de begrooting en als
de Koninkhjke goedkeuring op het Raadsbesluit is ver-