236 MAANDAG 19 DECEMBER 1938. Aankoop perceel Zonncveldstraat 15. (Voorzitter e.a.) De Voorzitter meent, dat in het advies van de Commissie van Fabricage geen prijs is genoemd. De heer Wilbrink heeft uitdrukkelijk op den voorgrond gesteld, dat met niet meer dan ƒ200.moest worden af gemijnd. De Voorzitter citeert de conclusie van het advies der Commissie van Fabricage, luidende: „Wij geven Uw College mitsdien in overweging te bevorderen, dat het perceel Zonne veldstraat 15 wordt aangekocht voor den prijs van 2.900. waarvoor het is ingezet, of ten hoogste eenige honderden guldens meer." „Eenige honderden guldens" is een onbepaald bedrag. Toen dan ook in het College prijs gesteld werd op het bezit van het pand voor de gemeente, heeft de deskundige gemeend, dat hij tot 600.moest gaan. De heer Wilbrink vraagt, of het dan niet beter is, in het vervolg advies bij den deskundige in plaats van bij de Com missie van Fabricage in te winnen. De Voorzitter zegt, dat het advies van de Commissie van Fabricage moet worden gevraagd. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VII. Voorstel tot het verleenen van een Kerstgave aan daarvoor in aanmerking komende werkloozen. (217) De heer van Weizen zegt, dat de nood, die thans in honder den gezinnen heerscht, het rechtvaardigt, dat de gemeente zich tot den Minister van Sociale Zaken wendt met het verzoek, het percentage van de Kerstgave te verhoogen van 25 tot 50. Nog een andere omstandigheid spreekt hierbij een woordje mee. Kortgeleden heeft de bevolking van Nederland op een buitengewone wijze gereageerd op gebeurtenissen, die over de grenzen hebben plaats gevonden. De Nederlandsche be volking in al haar geledingen heeft blijk gegeven mede te leven met het ongelukkig lot van de in Duitschland ver volgde Joodsche vluchtelingen, doch men kan herhaaldelijk constateeren, dat zulks niet het geval is ten aanzien van de zoovele Nederlanders, die tengevolge van werkloosheid in even droevige omstandigheden verkeeren. Dit moet echter niet beletten, te trachten voor de werkloozen iets meer gedaan te krijgen. Er is dus alleszins aanleiding om zich tot den Minister van Sociale Zaken te wenden met het verzoek, de Kerstgave te verhoogen tot 50 van de steunuitkeering de kosten daarvan kunnen naar sprekers meening geen bezwaar zijn. Nu zegt men, dat het niet op den weg van een lager college ligt om zich terzake van een reeds door een Minister genomen beslissing alsnog tot dezen Minister te wenden, maar dat argument verliest veel van zijn waarde in deze omstandig heden omdat, afgezien van het recht dat de lagere publiek rechtelijke organen bezitten om zich tot hoogere autoriteiten te wenden, van dit recht om invloed uit te oefenen op de Regeering ook zeer veel gebruik gemaakt wordt. Spreker wijst op de op 15 December j.l. door de Provinciale Staten van Zuid-Holland aangenomen motie, inzake den aanleg van een centraal vliegveld. Daarmede is te niet gedaan de waarde van het argument, dat het niet op den weg van den Raad kan liggen zich met een dergelijk verzoek tot den Minister te richten. In dezen geest dient spreker een motie in, waarbij hij ook verzoekt deze Kerstgave eveneens te verstrekken aan de arbeiders, die in de week van 1117 December in de werkverschaffing werken. Weliswaar hebben deze arbeiders het voorrecht, gedurende een bepaalde periode te mogen werken, voor een hooger loon dan de steun bedraagt, doch de tijdsduur van tewerkstelling, ook bij de gemeentelijke werkverschaffing, is zeer beperkt; met het oog daarop is er alle aanleiding, deze Kerstgave ook aan deze arbeiders te verstrekken. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer van Weizen, luidende: „De Raad verzoekt het College van B. en W. zich tot den Minister van Sociale Zaken te wenden, teneinde er op aan te dringen, de extra-Kerstgave aan alle daarvoor in aanmerking komende werklozen te verhogen van 25 tot 50 Tevens te verzoeken, dat daarvoor ook in aanmerking mogen komen de arbeiders, die gedurende die week van 11 t/m 17 December in de werkverschaffing werkten." Kerstgave aan werkloozen. (Wilmer e.a.) De heer Wilmer zegt, dat de raadsmeerderheid zich reeds herhaaldelijk op het standpunt geplaatst heeft, dat het niet op den weg van den Raad ligt dergelijke adressen aan de Regeering te zenden. Wanneer dit wel het geval zou zijn, wanneer dit door den wetgever bedoeld zou zijn, dan zou hij bedoeld hebben de dwaasheid, dat er evenveel Parlementen in het land zouden zijn als er Gemeenteraden zijn. Dan zou over alle onderwerpen, het landsbelang rakende, door de Gemeenteraden kunnen worden geadresseerd, en dien tengevolge ook gesproken. Dit argument wordt in het geheel niet ontzenuwd door het voorbeeld, door den heer van Weizen aangevoerd, van de door Provinciale Staten van Zuid-Holland aangenomen motie betreffende den aanleg van een centraal vliegveld, aangezien de vraag, waar het centrale vliegveld tenslotte zal komen, wel in de eerste plaats een landsbelang is, maar daarbij in de tweede plaats ook belangen van de provincie Zuid-Holland zijn betrokken. Hier geldt het evenwel belangen, die niet speciaal Leiden raken, maar het geheele land; omtrent die belangen moet de Gemeenteraad niet gaan adresseeren; die moeten behan deld worden in de Tweede Kamer; er zijn verschillende instanties, politieke en sociale, die zich tot de Tweede Kamer kunnen wenden. Wanneer men de democratie wil dooden de heer van Weizen zal dit niet erg vinden, want hij is geen voorstander van democratie dan moet men zich op dezen weg begeven. Al bedoelt men het goed, het is ook de menschen blij maken met totaal niets, want wanneer een week vóór Kerstmis Leiden gaat adresseeren om den Kersttoeslag te verhoogen, dan is er toch geen kans op dat er een speciale Ministerraad zal komen, die den Kersttoeslag zal verhoogen. Men weet absoluut zeker, dat het niets geeft, indien men op dit tijdstip adresseert over verhooging van het percentage der Kerstgave. Daarom is het spreker zegt dit met eenige schaamte, omdat hij zelf over dit punt heeft gesproken eigenlijk zonde van den tijd, dien men aan een bespreking van dit denkbeeld wijdt. De heer Snel zegt, dat de sociaal-democratische fractie uiteraard niet onsympathiek staat tegenover de motie van den heer van Weizen. Met den heer Wilmer is spreker echter van oordeel, dat indien het den heer van Weizen ernst met deze zaak was geweest, de heer van Weizen reeds twee maanden geleden een dergelijke motie zou hebben moeten voorstellen. De heer van Weizen zal met spreker toch niet van deze Regeering hebben verwacht, dat zij een grootere Kerstgave zou toestaan dan verleden jaar is uitgekeerd. Wat het voorstel van het College betreft, wijst spreker er op, dat bij toepassing van de huidige regeling het geval zich kan voordoen, dat iemand, die in de week van 1117 December gewerkt en dus geen uitkeering gekregen heeft, maar in de week van 1824 December werkloos is, verstoken is van de Kerstgave. Dit is in hooge mate te betreuren, omdat zich ook het geval kan voordoen, dat iemand, die over de week van 1117 December wel een uitkeering heeft gehad, maar in de week van 1824 December gewerkt heeft, ook geen Kerstgave ontvangt. Deze moeilijkheid ontstaat, wanneer men de Kerstgave niet uitkeert over de week, waarover zij eigenlijk uitgekeerd moet worden, n.l. de Kerstweek. Spreker dringt er bij het College op aan ook aan degenen, die zich in de week van 1824 December als werkloos aan melden, de Kerstgave te verstrekken. De heer van Eek kan een argument van den heer Wilmer niet onweersproken laten. De gemeente kan zich volgens de Gemeentewet tot het Rijk wenden in zake de belangen van de gemeente en haar ingezetenen. Indien men meent en in dit opzicht staat spreker naast den heer van Weizen dat belangrijke maat regelen kunnen en moeten worden genomen in het belang der ingezetenen, speciaal in het belang der werkloozen, ligt het volkomen op den weg van het gemeentebestuur om zich tot de Regeering te wenden. De Minister heeft de beslissing; het gemeentebestuur kan zijn meening uitspreken. Spreker kan zich met de motie niet vereenigen wegens haar volkomen uitzichtloosheid. Indien men in een belangrijke zaak als deze succes wil hebben, moet men eenige maanden te voren probeeren door middel van de gemeentebesturen invloed op de Regeering uit te oefenen. Wat gedaan kan worden om het lot der werkloozen te ver zachten, gaat allen zeer ter harte. Het is evenwel onmogelijk thans, nu de Regeering haar beslissing heeft genomen, haar te vragen deze beslissing door een andere te vervangen, aangezien daartoe een buitengewone Ministerraad moet worden bijeengeroepen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 2