254 MAANDAG 19 DECEMBER 1938. Ventvcrbod. (van Stralen e.a.) inderdaad een uitzondering als gevraagd is zal worden toegepast. De heer Knibbe vraagt den leeftijd voor de groep bloemenventers niet op 18 jaren, maar op 16 jaren te stellen. Het is juist de wensch van het College geweest om die leeftijdsgrens van 16 jaren, die zal gelden voor het geven van nieuwe vergunningen aan venters, op te voeren tot 18 jaren, omdat wanneer deze jonge menschen zich eenmaal in het ventersberoep hebben begeven, en zij mis lukken daarin, dan voor hen de mogelijkheid vrijwel is uitgesloten op regelmatige wijze later in hun onderhoud te voorzien door het aanleeren van een vak of beroep. Juist om de mislukking van dergelijke menschen in de maat schappij te voorkomen, meent het College dat de leeftijdsgrens niet 16, maar 18 jaren moet zijn. Spreker geeft den heer van der Kwaak toe, dat inderdaad het aantal venters eenigszins terugloopt, maar dit mag toch geen reden zijn om bepaalde maatregelen, die men noodig acht niet te nemen, omdat men dan spoedig weer in den ouden, verkeerden toestand zou terugvallen. Het is overigens begrijpelijk, dat het aantal venters wat is teruggeloopen, omdat men tenslotte heeft ingezien, dat men op deze wijze tenslotte toch geen inkomen kan verdienen tengevolge van de groote concurrentie onder die groep; het is te begrijpen, dat een aantal menschen hier mislukt zijn en er tenslotte maar mee zijn geëindigd. Anderzijds is den laatsten tijd, vanwege den Commissaris van Politie, min of meer onder den indruk juist van het groote aantal vergunningen en van de verkeerde toestanden, die daaruit voortkomen, bij de aanvragen om een vergunning ook rekening gehouden met het aantal reeds afgegeven vergunningen voor een bepaalde branche. De leeftijdsgrens van 21 jaar is getrokken voor degenen, die voor het eerst een ventvergunning vragen. De Commissie heeft gemeend zoo min mogelijk de tegenwoordige venters te moeten henadeelen. Degenen, die tot nog toe het venters beroep hebben uitgeoefend, kunnen een nieuwe vergunning krijgen, maar overigens zal het beroep tijdehjk gesloten moeten worden en zal ook wanneer het aantal venters weer normaal is geworden, aan personen, die jonger dan 21 jaar zijn, geen vergunning worden uitgereikt, behoudens in uit zonder ingsgev allen Spreker verheugt zich over de instemming, die de Raad heeft betoond met het streven van het College en verwacht van de voorgestelde maatregelen na eenigen tijd gunstige gevolgen voor de betrokkenen en voor de gemeente. De heer Knibbe betoogt, dat men ten aanzien van de branche van bloemenventers voor weinig mislukkingen behoeft te vreezen, omdat de jeugdige personen toch meestal voortkomen uit of zeer nauwe relaties hebben met de kringen van personen, die zelf de bloemen kweeken. Indien men dezen jeugdigen personen het venten van bloemen toestaat, stelt men hen in de gelegenheid langzamerhand een eigen bedrijfje te stichten en deze gelegenheid moeten zij niet laten voorbijgaan. Spreker stelt voor, den minimum leeftijd voor bloemen venters vast te stellen op 16 jaar. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement van den heer Knibbe, luidende: „Ondergeteekende stelt voor den minimum leeftijd voor bloemenventers te stellen op 16 jaar." en vraagt, op welk punt van het voorstel dit amendement slaat. De heer Knibbe zegt, dat het amendement op het geheele voorstel slaat. Het is de bedoeling, dat bloemenventers van 16 jaar en ouder niet worden geweerd. De heer van Stralen weet niet precies, wat de heer Knibbe eigenlijk met het amendement bedoeld heeft. Slaat het op punt III, dan beteekent het, dat na het verstrijken van het jaar alleen diegenen voor een nieuwe vergunning in aan merking kunnen komen, die ouder dan 16 jaar zijn, terwijl het College dien leeftijd juist in 18 jaar veranderd wenscht te zien. Punt III heeft betrekking op alle branches van venters. Bedoelt de heer Knibbe alleen voor de bloemen venters een uitzondering te maken, dan zal het lastig zijn, de uitzonderingsbepaling onder punt III op te nemen. De heer Knibbe zegt, dat zijn amendement zeer eenvoudig is en geen andere strekking heeft dan degenen, die een vergunning voor het venten van bloemen vragen, wel onder de geheele regeling te brengen, maar hun niet den eisch te stellen, ook niet als zij voor het eerst een vergunning vragen, Ventverbod. (Knibbe e.a.) dat zij den leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, aangezien anders zeer vele personen zouden afvallen, die volgens spreker volkomen gerechtigd zijn om als bloemenventer op te treden. Het komt er dus op neer, dat al degenen, die den leeftijd van 16 jaar hebben bereikt en vragen als bloemenventer te mogen optreden, niet worden afgewezen en overigens onder de algemeene regeling vallen. De Voorzitter leidt hieruit af, dat het amendement zoowel op punt V als op de overgangsbepaling (punt III) betrekking heeft. De heer van Stralen begrijpt uit het betoog van den heer Knibbe, dat deze zich wel kan vereenigen met het voorstel om het ventersberoep tijdehjk te sluiten, maar ook wenscht, dat zoodra tot het uitreiken van nieuwe ventvergunningen wordt overgegaan, voor bloemenventers de leeftijdsgrens van 21 jaar niet wordt aangehouden, maar wordt vastgesteld op 16 jaar. De Voorzitter vestigt de aandacht van den heer van Stralen er op, dat het amendement ook betrekking heeft op de door het College gewijzigde overgangsbepaling, punt III. De heer van Stralen zou tegen liet eerste minder bezwaar hebben dan tegen het laatste. Wanneer de heer Knibbe het bedoelt ook voor de overgangsbepaling, dan beteekent dit dat men in het aanstaand voorjaar weer vergunningen moet gaan geven aan bloemenventers, die ouder zijn dan 16 jaren, terwijl spreker juist heeft aangetoond, dat het aantal bloemenventers zoo overmatig groot is. In het bloemen- vak is de toestand het meest chaotisch van alle branches; de grootste klachten over het gebrek aan inkomsten, de meeste verzoeken om steun of om volledigen steun in plaats van handelssteun te ontvangen bij Maatschappelijk Hulp betoon zijn juist afkomstig van bloemenventers, die zich moeilijk op dit aantal kunnen handhaven. Nu zou inderdaad een uitzonderingsbepaling voor jonge menschen uit de kweekersgezinnen wel zin hebben, maar dit heeft het groote bezwaar, dat dan ook andere jonge menschen, die niet tot die kweekersgezinnen behooren, met bloemen zullen gaan venten, en, wanneer zij maar niet jonger zijn dan 16 jaren, een ver gunning zullen moeten krijgen. Dit is toch zeer bezwaarhjk en dit gaat ook in tegen de opvatting van het College, dat juist meent de leeftijdsgrens van 16 tot 18 jaar te moeten verhoogen. Wel zou spreker het denkbeeld kunnen accep teeren, om bij het uitgeven van nieuwe vergunningen een uitzondering te maken voor bloemenkooplieden, uit kweekers gezinnen afkomstig, maar spreker heeft er wel bezwaar tegen, dit toe te passen bij de overgangsbepaling. Overigens kan de commissie, die met de uitvoering dezer bepalingen wordt belast, bet College adviseeren om in de practijk gebleken leemten aan te vullen. De heer Knibbe kan ten dezen den gedachtengang van den Wethouder toch niet volgen. De Wethouder heeft er geen bezwaar tegen, de leeftijdsgrens voor hen, die voor het eerst een vergunning vragen, als bloemenverkooper, te stellen op 16 jaren, maar voor hen, die reeds een vergunning hebben, de grens te stellen op 21 jaar. Wanneer de Wethouder er mee accoord gaat, een leeftijdsgrens van 16 jaren te stellen voor hen, die nieuw een vergunning als bloemenverkooper vragen, dan geldt dit automatisch voor hen, die voor toe passing van de overgangsbepaling in aanmerking komen. Door mede te gaan met sprekers voorstel bereikt de Wet houder hetzelfde. De heer van Stralen zegt, dat het College er wel mee accoord kan gaan, dat voor de groep, genoemd onder rubriek III, waarvoor de overgangsbepaling zal gelden, de leeftijd voor de jeugdige bloemenventers uit kweekersgezinnen voort komende, op 16 jaren zal worden gesteld. De heer Knibbe Niet alleen degenen, die uit kweekers gezinnen voortkomen, maar in het algemeen zij, die bloemen verkoopen, omdat die personen zeer didwijls relaties hebben met het bloembollenvak; zij komen dikwijls ook uit arbeiders gezinnen. De Voorzitter geeft namens het College den Raad in over weging het amendement van den heer Knibbe niet aan te nemen. Het amendement van den heer Knibbe wordt verworpen met 20 tegen 5 stemmen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 20