252 MAANDAG 19 DECEMBER 1938. Opcenten op hoofdsom der personeele belasting (Hessing e.a.) Regeering buitengewoon veel heeft gedaan ter bestrijding van de werkloosheid. Het aantal werkloozen bedroeg: October 1933 302.000, 1934 329.000, 1935 382.000, 1936 394.000, 1937 340.000. De vermindering in 1937 is niet te danken aan de politiek van deze Regeering, maar komt uitsluitend door de deva luatie, waartoe ondanks de Regeering is besloten. Als er ooit een Regeering is geweest, die de devaluatie niet heeft gewild en daarom zelfs een Minister heeft laten vallen, is het de Regeering-Colijn. Ook de cijfers van het Werkfonds duiden er op, dat de heer Beekenkamp er in zijn betoog naast was. Het laatste jaar is voor een bedrag van 15.000.000.uit het Werkfonds aan openbare werken verwerkt. Direct en indirect kwamen daardoor 8000 man aan het werk. Houdt men hierbij rekening met het feit, dat deze te werk gestelde werkloozen hun koopkracht zagen vermeerderen, dan blijkt, dat in de takken van bedrijf, die van deze verhoogde koopkracht profiteerden, 6000 man werk kregen. In totaal kwamen door het Werk fonds het laatste jaar 14.000 menschen aan het werk, nog geen 4 van het totaal aantal werkloozen. De uitgaven voor het wegennet van het Rijk bedroegen in 1930 rond 14.000.000.en in 1935 nog maar 8.500.000.dé aan bestedingen voor publieke lichamen bedroegen in 1930 rond 110.000.000.in 1935 46.000.000.De gezuiverde kapitaaluitgaven van alle Nederlandsche gemeenten be droegen in 1930 rond 300.000.000.in 1935 slechts 130.000.000.Deze kapitaaluitgaven zijn voor het grootste gedeelte uitgaven voor openbare werken. Uit deze cijfers blijkt genoegzaam, dat de Regeering niet het noodige heeft gedaan om op afdoende wijze de werkloosheid te bestrijden. Het is toch teekenend, dat een ambtenaar in opdracht van deze zelfde Regeering naar maatregelen moest speuren, die eindelijk aan de werkloosheid in Nederland een einde zouden maken. Deze ambtenaar heeft een vernietigende critiek op het beleid van de Regeering geleverd, toen hij de middelen daartoe aanwees, welke middelen voor een groot deel gelijk of gelijksoortig zijn aan die, verwerkt in het Plan van den Arbeid, van S.D.A.P. en N.V.V. Spreker is blij, dat de heer Knibbe in zijn nadere beschouwingen over zijn eerste rede terugkomt op hetgeen spreker uit zijn eigen mond heeft opgeteekend. Spreker had verstaan, dat de heer Knibbe den werkloozen in de schoenen schoof, dat zij geen werklust hebben en dat de werklust, bij de kinderen, vooral uit de groote gezinnen, vermindert. Spreker is blijdat de heer Knibbe geschrokken is voor hetgeen hij in eerste instantie heeft gezegd, wat hij thans niet meer durft volhouden, dat er gebrek aan werk lust zou zijn onder de werkloozen; een of ander uitzonderlijk voorbeeld, dat hij hier zou willen aandragen, is nog geen bewijs dat de altijd nog 4.000 in aantal zijnde werkloozen hier geen werklust zouden hebben. Spreker verheugt zich, dat de heer van der Laan het betoog van den heer Knibbe niet voor zijn rekening neemt; hierin ziet spreker een bewijs, dat hij in eersten aanleg den heer Knibbe goed verstaan heeft de eenige conclusie, die spreker hieraan kan verbinden, is dat de heer Knibbe in eersten aanleg een betoog heeft ge houden, dat nog reactionnairder was dan hetgeen men van liberale zijde gewoon is te hooren. De heer van Stralen wil nog even antwoorden op het punt, dat den heer Knibbe in bijzondere mate heeft verontrust, n.l. dat bij een dalend aantal werkloozen het steunbedrag ongewijzigd blijft of zelfs hooger is. Die verontrusting bestaat bij den heer Knibbe niet alleen; ook aan het College en aan den Wethouder van Sociale Zaken heeft dit aanleiding ge geven voortdurend na te gaan, welke de oorzaken kunnen zijn, dat bij een dalend aantal werkloozen het steunbedrag even hoog blijft. Het College heeft den Directeur van den Socialen Dienst verzocht daarover rapport uit te brengen. Uit onderzoekingen, die hebben plaats gehad, dit feit doet zich niet alleen in Leiden voor, maar in het geheele land is gebleken, dat een der oorzaken deze is, dat voor zoover er opleving is in verschillende bedrijven, de werk gevers er toe overgaan juist jongere arbeiders in dienst te nemen. Uit de cijfers is gebleken, dat de hoofden van ge zinnen, die den steunpost vormen, werkloos blijven en de werkgevers, met het oog op de belangen, die zij als zoodanig hebben, in steeds grootere mate overgaan tot de tewerk stelling van jonge arbeiders tegen lage loonen. Dit is in hoofdzaak de verklaring van het feit, dat bij een dalende werkloosheid de steuncijfers ongewijzigd blijven. Het College heeft hierop ook de aandacht van den Minister gevestigd. Opcenten op hoofdsom der personeele belasting e.a. (Voorzitter e.a.) Wethouder Tepe had tijdens de algemeene beschouwingen de vergadering verlaten. Beraadslaging over artikel 1. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement van de heeren Knibbe en Beekenkamp, luidende: „Ondergeteekenden stellen den Raad voor, in artikel 1 van de voorgestelde verordening, bedoeld in No. 206 van Ing. Stukken, dienst 1938, te lezen in plaats van 135, 120." De heer Verweij zegt, dat aan dit amendement ten grond slag ligt de gedachte, dat het volgend jaar zou kunnen blijken, dat verschillende rekeningen, b.v. die van de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, meevielen en men dus nu had kunnen volstaan met de verhooging van het aantal opcenten van 100 tot 120. Indien deze gedachte werd verwezenlijkt, zou de gemeente de meevallers best kunnen gebruiken in verband met datgene, wat zij vroeger uit de reserves en andere middelen heeft geput. Spreker moet dan ook op de gronden, door den heer Knibbe zelf aangegeven, den Raad de aanneming van het amendement ontraden. Het amendement van de heeren Knibbe en Beekenkamp wordt verworpen met 24 tegen 3 stemmen. Tegen stemmende heeren Hessing, Coster, van der Kwaak, van Rosmalen, Schüller, Lombert, Snel, van Stralen, Verweij, Key, mevrouw de Cler, de heeren de Reede, van Weizen, Wilmer, Oostveen, Groeneveld, Carton, van Eek, van der Laan, Valentgoed, Tobé, Würtz, mevrouw Braggaar en de heer Jongeleen. Vóór stemmen: de heeren Knibbe, van der Tas en Beeken kamp. Artikel 1 wordt hierna zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Artikel 2 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. De heeren Beekenkamp, Knibbe en van der Tas wenschen geacht te worden tegen de verordening te hebben gestemd. XI. Voorstel in zake de toepassing van art. 51 van de ver ordening op de Straatpolitie (het z.g. ventverbod). (220) Mevrouw Braggaar zegt, dat het ventersvraagstuk een buitengewoon moeilijk probleem is. Reeds als lid van het Burgerlijk Armbestuur en nu Maatschappelijk Hulpbetoon heeft spreekster daarmede kennis gemaakt; zij heeft het ook dikwijls, zoowel in Maatschappelijk Hulpbetoon als in den Raad, ter sprake gebracht. Reeds toen werd het door de groote werkloosheid en het tekort aan koopkracht bij de groote massa voor de bona-fide kooplieden steeds moeilijker in hun onderhoud te voorzien. Toen spreekster verschillende grieven, die toen reeds bestonden, bij Maatschappelijk Hulp betoon ter sprake bracht, is haar wel verweten, dat zij zich schuldig maakte aan verdachtmakingen, maar het bewijs daarvan is nooit geleverd. Wel heeft spreekster het bewijs voor haar beweringen geleverd. Dat het aantal door Maat schappelijk Hulpbetoon gesteunde kooplieden zoo groot is, komt door de indertijd gevolgde, verkeerde methode van het aankweeken van kooplieden. Toen de werkloosheid zoo onrustbarend toenam, en de menschen bij Maatschappelijk Hulpbetoon aanklopten om steun, werd hun steun ge weigerd, maar is hun handelsgeld aangeboden. Ten einde raad hebben deze werkloos geworden menschen dit aan vaard; door hun geringe kennis op dit punt konden zij het toen niet langer houden, maar moesten zij bijsteun vragen. Hun aantal werd steeds vergroot; de spoeling werd dus steeds dunner en er moest zeer veel bijsteun gegeven worden. Zelfs kunnen noch de ambtenaren, die het onderzoek leiden en de rapporten samenstellen, noch de leden van Maat schappelijk Hulpbetoon, die de rapporten moeten nazien en teekenen, met zekerheid zeggen, of deze menschen wel voldoenden steun hebben, dan wel of steun gebodenisdoordat men deze menschen niet kan contröleeren, wordt ongecontro leerd armoede geleden. Daardoor ontstaat dikwijls verkapte bedelarij. Nu zegt het College in het Ingekomen Stuk, dat geen ventvergunning wordt verleend, indien is te vreezen dat deze slechts zal dienen om verkapte bedelarij te be drijven. Dit is echter alleen theorie; de menschen die met

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 18