MAANDAG 19 DECEMBER 1938.
251
Opcenten op hoofdsom der personeele belasting.
(Knibbe e.a.)
van zaken, dat helaas ook verschillende hoofden van groote
gezinnen zijn bezweken voor de verleiding, waarin de over
heid hen ten slotte heeft gebracht.
Tegen de voorstelling van zaken, dat hij geen deernis zou
hebben met degenen, die werkloos zijn en in verschrikkelijke
omstandigheden verkeeren, moet spreker ernstig protes
teeren.
Men moet niet de vraag stellen: wordt er voldoende ge
steund en gunt men den werklooze de ondersteuning niet? Er
is niemand, die meer dan spreker de ondersteuning aan den
werklooze gunt. Men moet echter bij dit alles niet vragen,
hoe hoog men de ondersteuning wel zou kunnen opvoeren,
maar wel moet men er tegen waken, dat men, gezien de thans
geldende loonen, door verschillende bijslagen en verschillende
systemen van steunverleening de werkwilligheid in gevaar
brengt. Dit is op het oogenblik het groote criterium.
Spreker moet ook ernstig protesteeren tegen het verwijt,
dat hij een verschrikkelijk liberaal geluid heeft laten hooren.
De heer Hessing en mevrouw Braggaar haalden slechts
enkele punten uit sprekers betoog aan, terwijl zij andere
onbesproken lieten. Spreker heeft er met nadruk op gewezen,
dat de Regeering zelf thans bij de hoofden van groote ge
zinnen den prikkel om aan het werk te gaan wil versterken.
De werking van het kinderbijslagfonds zal de nadeelen, die
aan een eventueele correctie van den steun voor de groote
gezinnen zijn verbonden, compenseerende hoofden van
groote gezinnen, die aan het werk gaan, krijgen daardoor
een flinke ondersteuning, welke spreker van ganscher harte
toejuicht, omdat ten slotte daardoor het resultaat voor de
groote gezinnen niet ongunstiger behoeft te zijn.
Waar dit in de toekomst staat te gebeuren, protesteert
spreker er ernstig tegen, wanneer men het zoo voorstelt,
dat spreker niets anders dan sociale afbraak wenscht.
Men moet echter niet uitsluitend zien naar den materieelen
nood, maar ook en in zeer bijzondere mate letten op den
geestelijken nood, die op het oogenblik heerscht. Waar
spreker dit heeft betoogd, meent hij op meer waardeering
aanspraak te kunnen en mogen maken dan hem in deze ver
gadering van bepaalde zijden is ten deel gevallen.
De opmerking van mevrouw Braggaar, dat men wat het
maximum inkomen der gesteunden betreft, bij Maatschappe
lijk Hulpbetoon niet hooger dan anderhalf maal het steun
bedrag mag gaan en dat spreker dit niet zou weten, ging
buitengewoon ver bezijden sprekers betoog. Dit feit had met
sprekers betoog niet te maken. Spreker heeft het steunbedrag
alleen genoemd als een der factoren, waardoor de post van
den Socialen Dienst moest worden verhoogd. Hij heeft
slechts een feit geconstateerd, dat ook door mevrouw Brag
gaar niet kan worden bestreden. De conclusie van mevrouw
Braggaar, dat spreker dit feit niet zou weten, is dan ook
absoluut onjuist.
Een zelfde soort opmerking moet spreker maken over het
betoog van den heer van der Kwaak, zij het ook in niet zulke
sterke bewoordingen, omdat de heer van der Kwaak een
anderen vorm voor zijn betoog heeft gekozen dan mevrouw
Braggaar voor het hare. Het is spreker zeer wel bekend dat-
gelijk de heer van der Kwaak opmerkte, het aantal werk-
loozen en het aantal gesteunden bij de sociale diensten niet
gelijk op gaan; om ten dezen zeker te gaan, heeft spreker
vooraf den Socialen Dienst inlichtingen gevraagd. Bij infor
matie is spreker ook gebleken, dat het aantal werkloozen
veel sterker is gedaald dan het aantal gesteunden, maar het
feit blijft dan toch maar bestaan, dat ook het aantal ge
steunden gedaald is.
De heer van der Kwaak: Bij Maatschappelijk Hulpbetoon
niet!
De heer Knibbe heeft dit betoog gehouden aan de hand van
de cijfers van den Socialen Dienst, omdat die cijfers zooveel
eenvoudiger waren; bij Maatschappelijk Hulpbetoon is, ten
gevolge van verscheidene verschuivingen, de zaak zoo inge
wikkeld, dat men uit de daarop betrekking hebbende cijfers
uitermate moeilijk conclusies kan trekken. Voor het trekken
van conclusies op dit punt moet men zich dus baseeren op
den Socialen Dienst en bij den Socialen Dienst is het aantal
gesteunden wel degelijk gedaald.
De heer van Stralen zegt, dat dit onjuist is.
De heer Knibbe moet dit bestrijden en zegt, dat men hem,
bij informatie bij den Socialen Dienst, medegedeeld heeft
dat het aantal steuntrekkenden op 5 December 1936 bedroeg
2.686, op 4 December 1937 2.688 en op 3 December 1938
2.548.
Opcenten op hoofdsom der personeele belasting,
(van Stralen e.a.)
De heer van Stralen zegt, dat er in het aantal ingeschrevenen
een verschil van 600 is.
De heer Knibbe merkt op, dat de Wethouder nu juist
zegt hetgeen spreker heeft aangetoond, n.l. dat het aantal
werkzoekenden sterker is gedaald dan het aantal steun
trekkenden. Maar het aantal steuntrekkenden is ook gedaald,
zij het niet zoo sterk, en desondanks is het bedrag, uit
getrokken voor den Socialen Dienst, ƒ200.000.hooger.
De heer van Stralen zegt, dat dit zit in de herscholings
regeling.
De heer Knibbe zal later in de gelegenheid zijn, daarop
terug te komen. Hier werken verschillende factoren. De
verhooging van de post met 200.000.moet voor een
deel, spreker vreest zelfs voor een belangrijk deel verklaard
worden uit het feit, dat men ook wel in zijn eigen omgeving
meemaakt, dat sommige werkloozen en hoofden van gezinnen
niet zoo bijster gaarne aan het werk gaan. Mevrouw Braggaar
vraagt spr. dit nu eens te bewijzen. Dit is een bewijs, dat
natuurlijk hier niet te leveren is. Wanneer men daartegen
wil opponeeren, dan moet men opponeeren tegen de rede
neering, die spreker hier gehouden heeft, dat per slot van
rekening de cijfers uitwijzen, dat het aantal steuntrekkenden
gedaald is en dat desondanks 200.000.meer uit
getrokken is.
De heer Hessing heeft gezegd, dat spreker het durft bestaan
te spreken over de luiheid van de hoofden van groote ge
zinnen en te zeggen, dat ook de kinderen uit die gezinnen
zeer arbeidsschuw zijn. Dit heeft spreker zeerzeker zóó niet
gezegd en nog veel minder bedoeld. Spreker heeft alleen
gezegd dat, door het feit, dat de steunbedragen zoo dicht
naderen het loon, dat onder gewone omstandigheden in
Leiden verdiend wordt, een zeer groot gevaar ontstaat voor
de hoofden van groote gezinnen. In die verleiding zit het
kwaad. Nu kan men spreken over den materieelen nood;
die is ongetwijfeld groot, maar die is ongetwijfeld ook groot
bij de werkenden, juist omdat er zoo weinig verschil is
tusschen steun en loonbedrag.
Voor spreker is echter op het oogenblik de geestelijke
nood van meer beteekenis dan de materieele nood. Dit is
een punt, dat ook hier in den Raad zeer sterk na'ar voren
moet komen.
Ook de Wethouder heeft geen verklaring kunnen geven
van het feit, dat de uitgaven voor ondersteuning van werk
loozen 200.000.hooger worden geraamd, terwijl het
aantal steuntrekkenden vermindert.
De heer Wilmer betreurt het, dat de heer Beekenkamp en
hij elkaar hedenavond herhaaldelijk moeten bestrijden, maar
kan het betoog van den heer Beekenkamp niet onweer
sproken laten, waar deze opnieuw heeft gezegd, dat de Katho
lieke raadsfractie op de vlucht gaat voor de overweging, dat
bezuinigingsvoorstellen, welke bij de begrooting zullen worden
ingediend, niet zullen worden aangenomen.
De Katholieke raadsfractie houdt rekening met de realiteit,
die ook door den heer Beekenkamp wordt aanvaard, maar
waaruit deze niet de noodzakelijke conclusie trekt, dat be
zuinigingsvoorstellen, die eventueel bij de behandeling van
de begrooting zullen worden ingediend, niet door den Raad
zullen worden aanvaard. Ook de heer Beekenkamp heeft met
zoovele woorden deze vrees geuit.
Rekening houdende met deze realiteit, schiet er niets
anders over dan dat men, om aan zeer ongewenschte maat
regelen van hoogere instanties te ontkomen, dit voorstel
aanvaardt.
De heer van der Laan teekent protest aan tegen de op
merking van den heer Hessing, dat het betoog van den
heer Knibbe zuiver liberaal is. Ook spreker is het vooral
met het betoog van den heer Knibbe in eerste instantie
volstrekt niet eens. De heer Knibbe heeft intusschen van
dit betoog eenige verduidelijking gegeven in zijn rede in
tweeden termijn.
Spreker geeft den heer Hessing de verzekering, dat er
geen liberaal is, die niet van harte medewerkt om, waar
de toestand het vraagt, den nood zoo goed mogelijk te
lenigenwanneer het hier ter sprake komt, zal de heer Hessing
in spreker een medestander vinden.
De heer Hessing trekt het zich aan, dat de heer Beekenkamp
sprekers betoog van hedenavond niet gelukkig kan achten.
Dit verwijt kan spreker echter evenzeer tot den heer Beeken
kamp richten, want indien deze ooit een opmerking heeftr
gemaakt, die niet steekhoudend is, is het deze, dat de