246 MAANDAG 19 DECEMBER 1938. Opcenten op hoofdsom der personeele belasting. (Braggaar e.a.) Indien hier en daar een betrekking openkomt, is er echter een zeer groot aanbod van krachten. Menigeen ziet geen kans werk te krijgen en daarvan maakt men misbruik door be trekkingen voor te lage loonen aan te bieden. Bij de behandeling van de begrooting zal spreekster op het betoog van den heer Knibbe terugkomen; hopelijk zal deze de zaken dan beter onderzocht hebben en met bewijzen komen. De heer Knibbe sprak over den zegen van kinderrijke gezinnen, maar als hij in dezen tijd van bittere koude daar eens ging kijken, zou hij zien, dat de menschen onvoldoende kleeding, voeding en dekking hebben. Als lid van de Gemeente lijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon dient de heer Knibbe beter den toestand van de gezinnen te onder zoeken. Deed hij dit, hij zon anders spreken en dit zou de laatste maal zijn geweest, dat hij op zulk een laatdunkende wijze over deze menschen sprak. De heer Knibbe heeft gezegd, dat de ondersteunden te weinig trachten werk te vinden, maar als hij nagaat, wat de sociaal-democraten, ook in dezen Raad, hebben gedaan en nog doen om werk te verschaffen, en de arbeiders gaarne bereid zijn dit werk te aanvaarden, zal hij bemerken, dat dezen juist zijn tegengewerkt door degenen, die zijn richting vertegenwoordigen. Ten slotte moet de heer Knibbe de oplossing van de moeilijkheden niet zoeken bij de gesteunden en de minst draagkrachtigen, maar wel bij hen, die tot op dit oogenblik verkeerd hebben geregeerd. De heer de Recde zegt, dat de loop, dien deze discussie neemt, wel bewijst, hoe ongelukkig het oogenblik van be handeling van het voorstel is gekozen. De Raad is langzamer hand geraakt tot een voorbehandeling van de begrooting, welke voorbehandeling weinig nut kan opleveren. Spreker zal zich daarom bepalen tot het maken van enkele opmer kingen. De begrootingen van de gemeente Leiden voor volgende jaren bieden weinig gelegenheid tot ingrijpende bezuinigingen. Wanneer deze al mogelijk waren, zouden daartegenover zoo veel ramingen van ontvangsten staan, die naar sprekers oor deel een zeer dubieuze waarde hebben, dat spreker in de eerste plaats de bezuinigingen zou willen doen strekken om derge lijke kwade posten uit de ontvangsten weg te werken. Dit heeft dus absoluut geen invloed op dit voorstel. Het groote bezwaar van spreker tegen dit voorstel is, dat hij het niet kan verdedigen en dat hij het niet kan bestrijden. Spreker kan het niet verdedigen, omdat het naar zijn overtuiging niet ver genoeg gaat en hij kan het niet bestrijden, omdat hij de verantwoordelijkheid niet zou willen dragen, dat hij door zijn bestrijding dit voorstel min of meer zou gaan afmaken, van welke bestrijding sommigen gebruik zouden kunnen maken, omdat zij meer voor iets anders gevoelen dan voor belastingverhooging, zooals de heer van der Laan zeide, om dit voorstel af te stemmen. Er is niemand in dezen Raad, die ooit iets gevoeld heeft voor belastingverhooging, het College niet en de Raad niet, maar wanneer men hier tot belasting verhooging overgaat spreker heeft dit reeds twee keer bepleit dan is dit alleen, omdat het door den nood is opge legd. Nu is men hier zoo huiverig voor belastingverhooging, maar daarmede doet men toch niet anders dan den toestand bestendigen, waarin Leiden totnutoe heeft verkeerd, n.l. te zijn een eiland in een wilde zee van hooge belastingen; zelfs gemeenten als Den Haag, dat toch geheel andere bronnen van inkomsten heeft dan Leiden, dat b.v. een electriciteits- bedrijf heeft dat 5.000.000.per jaar oplevert, dat een hooge opbrengst van de dividend- en tantièmebelasting kan incasseeren, heffen nog meer opcenten op de personeele be lasting en op de gemeentefondsbelasting dan Leiden. Men is hier nog pas aan de eerste étappe op den weg naar belasting verhooging. Wanneer men nu nog zoover af is van het tarief, dat op het oogenblik eigenlijk als het normale tarief kan gelden, dan moet men uiterst voorzichtig zijn met z.g. be zuiniging; spreker bedoelt daarmede niet zuinigheid, dit is een deugd, die te allen tijde moet betracht worden, al heeft men het nog zoo goed maar bezuiniging, om dit af te breken, dat te verminderen en iets anders weer in een hoek te drukken. Heeft men het recht daartoe, zoolang men nog zoo'n ruimte op belastinggebied voor zich heeft? Men moet de heffingen eerst op normaal peil brengen, alvorens door allerlei gewilde of ongewilde bezuinigingen den toestand in de gemeente zooveel slechter te maken. Spreker weet met dit voorstel geen anderen weg dan het aan te nemen, het gaat spreker niet ver genoeg; spreker gaat er niet mee accoord, maar afwijzen mag hij het niethet geld is noodig en daarom zal spreker er eenvoudig voor stemmen. Spreker behoudt zich echter het recht voor, de beteekenis van deze belastingver- Opeenten op hoofdsom der personeele belasting, (de Rcede e.a.) hooging en van de andere middelen, die men meent te moeten gebruiken om de begrooting sluitend te maken, bij de be- grooting ter sprake te brengen. De heer Hessing constateert, dat het College tot nog toe geen maatregelen heeft behoeven voor te stellen, die strekken tot, zooals men gewoonlijk zegt, sociale afbraak. Alle voor zieningen, getroffen ten bate van hen, die het op het oogen blik het hardst noodig hebben, de ondersteunden en werk- loozen, kunnen gehandhaafd blijven. Indien men op het standpunt staat, dat, het koste wat het wil, de sociale voor zieningen gehandhaafd moeten blijven en o. a. ook het bewaarschoolonderwijs niet mag worden aangetast, zal men voor het tekort op de begrooting een dekking moeten vinden. Spreker is het volkomen eens met hen, die zeggen, dat belastingverhooging in het algemeen, maar zeker in dezen tijd, niet gewenscht is. Men legt daardoor meer lasten op de schouders van hen, die ook in den tegenwoordigen tijd nog kleine inkomens hebben en weer een steentje moeten bij dragen voor het in stand houden van de sociale voorzieningen. De heer Beekenkamp heeft gezegd arbeiders te hebben gesproken, die zich in gemoede afvragen, waarom het op het oogenblik noodig is, de belastingen in Leiden te ver- hoogen. Het zal geen massaal aantal arbeiders zijn geweest, maar spreker is er van overtuigd, dat indien de heer Beeken kamp met diens bekende welsprekendheid tracht dezen arbeiders voor oogen te houden, dat, hoewel ook zij op het oogenblik met moeilijkheden te kampen hebben, er in de gemeente eenige duizenden zijn, die het nog slechter dan zij hebben, en tracht hen te overtuigen van de noodzakelijkheid om de voorzieningen, die deze duizenden noodig hebben, te behouden, deze arbeiders de eersten zullen zijn om aan de argumenten van den heer Beekenkamp een willig oor te leenen en ook in den tegenwoordigen tijd de belasting verhooging als onontkoombaar te aanvaarden. De heer Beekenkamp heeft nagelaten een ander voorstel tot dekking van het tekort in te dienen. De heer Knibbe nam een meer consequente houding aan en liet een geluid hooren, dat in Nederland niet geheel en al onbekend is. Korten tijd geleden hebben negen groote mannen precies dezelfde argumenten aangevoerd als nu door den heer Knibbe naar voren zijn gebracht. Het is al bezuiniging, wat de klok slaat: bezuiniging op salarissen, maar vooral ook bezuiniging op de uitkeeringen aan de werkloozen. Het lust spreker niet, thans op alle opmerkingen van den heer Knibbe in te gaanhopelijk zal spreker bij de behandeling van de begrooting daartoe de gelegenheid krijgen. Thans wenscht spreker op slechts twee punten de aandacht te vestigen. De heer Knibbe vestigde de aandacht op de zwakke werkloosheidsbestrijding, maar sneed daarmede in het geheel geen nieuw onderwerp aan. Dat de tegenwoordige Regeering absoluut niets gedaan heeft ter bestrijding van de werkloos heid, is vele malen en ook veel beter gezegd door de S.D.A.P. in Nederland. Het zijn de sociaal-democraten geweest, die tot de Regeering meermalen het verwijt hebben gericht, dat zij alles naliet om te komen tot een noodzakelijke werk verruiming, die tijdig gewaarschuwd hebben tegen de heil- looze tactiek van het Ministerie-Colijn en die tijdig de wegen hebben aangewezen die tot aanmerkelijke vermindering, van de werkloosheid zouden leiden; het Plan van den Arbeid, dat zoovele malen dood verklaard is, blijkt toch nog wel eenig leven te hebben. Het doet de sociaal-democratie wel genoegen dat thans, uit de onmiddellijke omgeving van den heer Colijn zelf, een soortgelijk plan naar voren komt, nl. het plan-Westhoffdaarin komen zeer speciale onder deden voor, die voor de sociaal-democratie niet nieuw zijn. De heer Knibbe heeft hier een aanval gericht op een groep menschen, die zich in dezen Raad niet kunnen verdedigen; hij durfde het bestaan, in den Raad naar voren te brengen de arbeidsschuwheid, de luiheid van de werkloozen en met name van de hoofden van groote gezinnen, en hij verbond daaraan de conclusie, uit ervaring, dat ook de kinderen uit de groote gezinnen zeer arbeidsschuw zijn. Een zoo aarts- reactionnair betoog als dat van den heer Knibbe heeft men zelfs uit dien hoek van de Raadzaal nog niet vaak gehoord. Spreker maakt er echter bezwaar tegen dat de werkloozen, die nu al jaar en dag door werkloosheid worden geteisterd, hier zonder meer als een afschrikwekkend voorbeeld van luiheid en arbeidsschuwheid worden ten tooneele gevoerd door den heer Knibbe. Hij, die met het leven van werkloozen en van hun gezinnen van meer nabij bekend is, gevoelt iets in zich opwellen wanneer hij luistert naar het betoog van den heer Knibbe, want het schijnt dezen niet bekend te zijn, dat de werkloozen in het algemeen hunkeren naar werk, dat de kinderen van de werkloozen tot eiken prijs aan den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 12