MAANDAG 19 DECEMBER 1938. 245 Opcenten op hoofdsom der personeele belasting. (Knibbe c.a.) College weigert in te gaan op de suggesties o. a. in het sectie- verslag ter kennis van het College gebracht, en evenmin andere bezuinigingsvoorstellen doet, of indien de Raad eventueele bezuinigingsvoorstellen verwerpt. Gedeputeerde Staten zullen dan maatregelen moeten nemen, hetgeen be schamend zal zijn voor Leiden, maar dan ook volkomen verdiend is. Het is echter beter te vallen in handen van Gedeputeerde Staten dan in handen van de nationaal-socia- listen. Als men thans viel in handen van Gedeputeerde Staten, zou het ongetwijfeld een schande zijn, maar dan kan de Raad voor het jaar 1940 maatregelen nemen om daaraan te ontkomen. Als men in handen van de nationaal-socialisten valt, is men evenwel voorgoed weg, zooals de geschiedenis elders heeft geleerd. Dit vooruitzicht zal overigens voor het College een prikkel moeten zijn om geen belastingen te heffen van arm en rijk om met de verkregen gelden inzonderheid de groote gezinnen te ontredderen. Het is een zeer gelukkige omstandigheid, dat de Regeering thans voorstellen heeft gedaan, die tegemoet komen aan de bezwaren, welke spreker heeft geopperd. Het is n.l. zeer verheugend, dat de Regeering een ontwerp van wet tot stichting van een kinderbijslagfonds heeft ingediend, waar door aan de groote gezinnen, indien het hoofd weer aan het werk gaat, een groot financieel voordeel wordt verschaft. Het aanbrengen van correcties op de steunnormen en de stichting van het kinderbijslagfonds zullen in Leiden ge zondere toestanden kunnen scheppen. De economische situatie is helaas zoo, dat ook het College niet met eenig recht kan zeggen, dat er een redelijke kans is, dat over eenige jaren een zoodanige verbetering van den economischen toestand zal intreden, dat alsdan weer kan worden ingehaald, wat thans moet worden ingeteerd. Daarom moet het College zóó regeeren, dat het kan blijven regeeren. Het gaat hier thans niet allereerst om de inkomsten; zij zijn uiteraard nog wel te verkrijgen. Het gaat om de uit gaven en deze zijn moreel, met het oog op de geschetste fatale uitwerking, niet langer geoorloofd. Daarvoor de burgers te verplichten nog meer krom te liggen en hun zoo moeizaam en pijnlijk op te brengen geld te besteden op een wijze, waardoor de werkloozen worden gedemoraliseerd, mag noch de Raad noch het College voor zijn rekening nemen. De persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder lid van het College en van den Raad behoort daarvoor borg te staan. De heer van der Laan heeft zich de vraag gesteld, of het tekort op de begrooting voor het jaar 1939 op een andere dan door het College voorgestelde wijze kan worden gedekt, b.v. door te putten uit de reserve van de Lichtfabrieken en de Waterleiding of uit het fonds voor stadsverbetering en sociale doeleinden, waaruit ook thans 100.000.wordt genomen. Bij de behandeling van de vorige begrooting, toen het College een tot dat oogenblik onbekende bron had aan geboord, heeft men gevraagd, of er nog andere „potjes" waren, waaruit iets getooverd kon worden. Tot dusverre is deze vraag niet beantwoord. Spreker heeft het betoog van den heer Beekenkamp met volle instemming gehoord. Wordt de verhooging van de uitgaven voor Maatschappelijk Hulp betoon met 100.000.in alle opzichten noodzakelijk geacht? Zijn er al gegevens, waaruit men kan opmaken, dat de raming met deze som verhoogd moet worden? Nu zal men er op wijzen, dat de reserves natuurlijk niet uitgeput kunnen worden en dat, wanneer in dit opzicht te ver gegaan wordt, die voorstellen niet door hoogerhand zullen worden goed gekeurd. Belastingverhooging moet echter het laatste red middel zijn, waartoe de gemeente overgaat. Ook in het advies van de Commissie van Financiën wordt die meening toch eenigszins uitgedrukt; wanneer deze commissie schrijft, dat zij zich niet uitspreekt over de vraag, of en in hoever ver hooging van belasting inderdaad noodzakelijk is, spreekt daaruit dan ook niet eenige twijfel aan de volstrekte nood zakelijkheid en gevoelt zij dan ook niet den druk, die op de burgerij wordt gelegd, wanneer ook het Rijk binnenkort een nieuwe belasting zal invoeren. Welken invloed belasting verhooging heeft op de vestiging van nieuwe inwoners, blijkt uit het feit dat eenige jaren geleden, toen de inkomsten belasting in een naburige gemeente lager was dan in Leiden, tal van Leidenaren, die hier hun werkkring hadden, naar de naburige gemeente verhuisden, maar dat zij thans, nu ook in die gemeente de belasting gestegen is, langzamer hand allen weer terugkeeren. Belastingverhooging beschouwe men altijd als het laatste redmiddel; dit is deze week nog in Arnhem gebleken, waar de begrooting ook een vrij aan zienlijk tekort aanwees; de Burgemeester van Arnhem heeft Opcenten op hoofdsom der personeele belasting, (van der Laan e.a.) verklaard, dat hij het als een ramp voor Arnhem zou be schouwen, indien het zou komen tot heffing van een eigen inkomstenbelasting. Dit is wel niet hetzelfde als hier wordt voorgesteld, maar het is toch weer een nieuwe belasting, een ramp voor elke stad. De propaganda, die de gemeentelijke Reclame-commissie voor Leiden maakt, bestaat daarin, dat men er de aandacht op vestigt van hoeveel belang het is zich in Leiden te vestigen. Eén argument daarvoor is, dat Leiden een matigen belasting druk heeft. Belastingverhooging zal echter zeer zeker de vestiging van nieuwe inwoners niet bevorderen. Men vraagt er niet in de eerste plaats naar, of de tarieven van water en electrisch licht hoog of laag zijn; de eerste vraag is altijd, hoe het staat met de belastingen. Spreker vreest dat men, wanneer men tot deze belastingverhooging overgaat, zich zal wachten om in Leiden te komen wonen. Gaarne zou spreker ook nog ingelicht worden, over de nog aanwezige reserves, en of het mogelijk is, óp andere wijze in dit tekort te voorzien. Anders zal spreker noodgedwongen voor dit voorstel moeten stemmen. De heer van Welzen verklaart, in aanvulling van de op merkingen, welke hij in de vergadering van 12 December j.l. over het voorstel heeft gemaakt, dat hij niet onder alle omstandigheden zich met soortgelijke voorstellen kan ver eenigen. Er zijn nog andere middelen, die naar het doel leiden dan de verhooging van de directe belastingen. Een progressie in de bedrijfstarieven, waarbij ieder naar draag kracht kan worden aangeslagen en naar vermogen bijdraagt in de kosten van de huishouding der gemeente, verdient in vele opzichten verre de voorkeur. Spreker zal echter daaromtrent geen voorstel indienen. Den thans voorgestelden maatregel acht spreker gerecht vaardigd en daarom heeft spreker met verwondering ge luisterd naar de redevoeringen van de heeren Knibbe en Beekenkamp, wier bezwaren culmineeren in hun verzet tegen de verhooging van de bedragen, noodig voor de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon en den Dienst van Sociale Zaken. In het bijzonder heeft het spreker onaangenaam getroffen, dat de heer Knibbe bezwaar maakte tegen den vórm van bijsteun, welke op het oogenblik door Maatschappeüjk Hulpbetoon wordt ver strekt. De heer Knibbe moet zelf toegeven, dat de algemeene economische toestand zeer moeilijk is; er is niets dat aan leiding kan geven tot de voorspelling, dat spoedig eenige verbetering zal intreden. Daarom treft het spreker te meer, dat bezwaar wordt gemaakt tegen den bij steun aan diegenen, die pogingen aanwenden om niet geheel en al ten laste van de gemeenschap te komen, om het hoofd boven water te houden, maar daarin niet slagen zonder eenige hulp van gemeentewege. Spreker wijst dit verzet tegen de schamele maatregelen, door de gemeente genomen om de vele lacunes en hiaten in de steunregeling eenigermate aan te vullen, om de plooien eenigermate glad te strijken, vierkant af; dat deze maatregelen een verhooging van de uitgaven veroorzaken, spreekt natuurlijk vanzelf. Met betrekking tot het feit, dat de uitgaven zijn gestegen, hoewel de werkloos heid is gedaald, vraagt spreker: is Leiden de eenige plaats in Nederland, waar het aantal werkloozen is gedaald en de bedragen, noodig voor de uitkeering aan de werkloozen, zijn gestegen? Spreker gelooft van niet; ook in Delft, een soortgelijke gemeente als Leiden, zijn deze uitgaven aanzien lijk gestegen. Mevrouw Braggaar protesteert tegen de wijze, waarop de heer Knibbe tegen de arbeiders, in het bijzonder tegen de minst bedeelde arbeiders optreedt. Spreekster geeft den heer Knibbe in overweging zich eerst op de hoogte van den gang van zaken te stellen, alvorens over deze menschen te spreken. De heer Knibbe zal hetgeen hij gezegd heeft, moeten bewijzen; hij zal het bewijs moeten leveren voor de beleedigingen, die hij den arbeiders naar het hoofd slingert. Volgens den heer Knibbe krijgen de gesteunden van het verdiende loon van inwonende kinderen resp. ƒ2.en ƒ4.extra; dat is een maatregel, door den Minister genomen, maar wat hij niet weet, is dat men bij Maatschappelijk Hulpbetoon niet mag gaan boven anderhalf maal het steunbedrag. De heer Knibbe moest weten, dat de steun bedraagt 9.per week voor een gezin zonder kinderen en 10. voor een gezin met 1 kind en dat men niet boven anderhalf maal dit bedrag mag gaan. Als men hoort zeggen: 4.per week van elk werkend kind, zou men heel wat kunnen denken, maar de heer Knibbe begrijpt het niet. De heer Knibbe zal ook moeten bewijzen, dat zijn bewering juist is, als hij zegt, dat er geen voldoende werkwilligheid is bij de hoofden en de kinderen van de groote gezinnen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 11