244 MAANDAG 19 DECEMBER 1938. Opcenten op hoofdsom der personeele belasting. (Wilmer e.a.) vaarden, moeten ook nu komen met voorstellen om de be grooting op een andere wijze sluitend te maken; dat is de noodzakelijke consequentie van het niet-aanvaarden van deze voorstellen tot belastingverhooging. De heer Knibbe acht het grootste nadeel van aanvaarding van de voorgestelde belastingverhooging, dat dan de klem om tot bezuiniging te komen in belangrijke mate zal zijn ver dwenen. Het is dan zelfs uitgesloten te achten, dat ervan eenige bezuiniging van beteekenis ook maar sprake zal zijn. Men kan twisten over de vraag wat noodzakelijker is, het nalaten van belastingverhooging of het niet aantasten van de reserves, met 100.000.zooals het College voorstelt. Deze aantasting is thans helaas niet aan de orde, omdat de begrooting zoo laat is ingediend. Evenwel dienen en behooren zoowel de belastingverhooging als de aantasting der laatste reserves zoo mogelijk te worden nagelaten. De belastingverhooging wordt noodzakehjk geacht vanwege de stijging der uitgaven. Het College geeft zelf min of meer aan, waardoor deze stijging is veroorzaakt: de hoofdoorzaak ligt bij Maatschappehjk Hulpbetoon, waarvoor de gemeente naren 100.000.meer dan verleden jaar moeten opbrengen. Toch daalt het werkloozenpercentage en men kan zich dan ook afvragen, waarom de steunuitkeering aan de georgani seerde werkloozen 200.000.hooger dan verleden jaar wordt geraamd. Hier klopt iets niet. Hoe is het te verklaren, dat ondanks een niet onbelangrijke daling van het aantal werkloozen een hooger steunbedrag zal moeten worden uit gekeerd? De kwestie is niet eenvoudig, omdat er een complex van factoren werkt. Het Rijk heeft verschillende voorschriften gegeven, die een belangrijke vermeerdering van kosten met zich hebben gebracht. Voorheen werd 2/3 van het verdiende loon gekort. Thans wordt voor inwonende kinderen beneden 21 jaar eerst ƒ2. vrijgesteld en voor kinderen boven 21 jaar 4.alvorens tot de korting van 2/3 wordt overgegaan. Dan is er b.v. de extra bijslag wegens kinderen boven 18 jaar, die normaal ten minste 4.loon hebben verdiend. Voor dezen wordt op den steun 2.extra gegeven. Haar spreker meent, is voor de groote gezinnen het maximum steunbedrag ook met een bepaald percentage verhoogd. Het is mogehjk, dat deze factoren de helft van de 200.000.extra voor den Socialen Dienst verklaren, maar meer ook niet. De andere helft van de 200.000.blijft onverklaard. Eveneens blijft het onduidelijk, waarom het bedrag bij een dalend aantal werkloozen niet is verminderd. Er zijn dan ook nog andere factoren. De economische crisis heeft veroorzaakt, dat sommige fabrikanten eerder jongeren dan ouderen aan het werk stellen. Van groot belang is echter en op dezen factor vestigt spreker in het bijzonder de aandacht dat vooral door de verschillende soorten van bij steun en de maatregelen, ge nomen om den grooten gezinnen extra tegemoet te komen, de werkwilligheid van hoofden en van leden der groote gezinnen is verminderd. Als het aan-het-werk-gaan een financieel nadeel wordt, althans geen voordeel van beteekenis oplevert, is er een zeer groote verleiding om geen werk te zoeken. De werklust moet, ook als men aan het werk gaat en men er niets of zoo goed als niets beter op wordt, eveneens dalen. Men schijnt er ook over te klagen, dat de kinderen uit de groote ge zinnen, waarvan de vader werkloos is, niet uitmunten door werkwilligheid en hun werk vaak niet met plezier doen. Werden dergelijke kinderen voorheen bij voorkeur aan genomen, thans schijnt het tegendeel het geval te zijn. Spreker heeft nu speciaal gesproken over de werkloozen, die onder de Rijkssteunregeling vallen, omdat hierbij de kwestie iets eenvoudiger is dan bij Maatschappelijk Hulp betoon. In principe levert het echter weinig verschil op, omdat bij beide soortgelijke factoren werken. Uit de daling van het werkloozenpercentage en de stijging der uitgaven moet volgens spreker worden geconcludeerd, dat naar verhouding meer groote dan kleine gezinnen in den steun worden opgenomen en dat, als er daling van het aantal werkloozen is, wel de alleenstaande personen en hoofden van kleine gezinnen aan het werk gaan, maar de hoofden van groote gezinnen dit in veel mindere mate doen. Dit is dan te verklaren uit de omstandigheid, dat de loonen circa gelijk met de uitkeeringen aan de hoofden van kleine gezinnen, maar de uitkeeringen voor de hoofden van groote gezinnen veel hooger dan de loonen zijn. Dit houdt in, dat er ontreddering in de groote gezinnen is gekomen. Dit be- teekent, dat niet in de allereerste plaats gelet moet worden op de materieele zijde van de ondersteuning, maar allermeest Opeenten op hoofdsom der personeele belasting. (Knibbe e.a.) op de godsdienstige, de geestelijke en moreele belangen van allereerst de nog werkende hoofden van groote gezinnen en daarna niet minder de gesteunden. De Voorzitter verzoekt den heer Knibbe zich zooveel mogehjk te bepalen tot het voorstel, dat thans aan de orde is. De heer Knibbe meent, voor de beoordeeling van het voorstel in het bijzonder op deze factoren de aandacht te moeten vestigen, omdat door Maatschappehjk Hulpbetoon het tekort is ontstaan en de vraag rijst, op welke wijze het tekort moet worden gedekt. De roomsch-kathoheken en orthodox-protestanten zijn trotsch op hun groote gezinnen. De statistieken omtrent de groote gezinnen ook die met betrekking tot de orthodox protestanten zijn en worden volslagen waardeloos wanneer men daaruit zou concludeeren, dat de kinderen uit deze gezinnen nu later het geloof van hun ouders en grootouders erven. Juist omdat hun moraal wordt aangetast, zal men de kinderen uit die groote gezinnen voor een groot deel verhezen. Omdat in Nederland, en ook niet het minst in Leiden, een in zekere opzichten zoo fatale steunpohtiek wordt gevolgd, geven alle fraaie statistieken een valsche en verkeerde voorstelling. Dat gaat echter niet alleen over roomsch-kathoheken en orthodox-protestanten; wanneer op deze wijze: met te weinig werkloosheidsbestrijding, met on juiste steunnormen, met belastingverhooging, en aantasting van de laatste reserves wordt voortgegaan, dan is de eind uitkomst duidehjk: dan vermoordt de democratie zich zelf. Ook te Leiden moet zoo geregeerd worden, dat men op goede, gezonde basis bhjft. Toont de democratie zich daartoe niet in staat, durft deze niet neen zeggen tegen onjuiste hoègere uitgaven, en heeft zij niet den moed, om correctie aan te brengen op wat fataal bhjkt te werken, dan komt er een andere macht, die het wel beter zal doen, of dan zal men na eenigen tijd den grooten last der uitgaven niet meer kunnen dragen, dan moet ook de democratie bezuinigen en dan moeten ook de uitkeeringen, de loonen en salarissen aan getast. Door dergehjke maatregelen speelt men in de kaart van de nationaal-socialistische beweging en dan gaat het net als in Duitschland, waar Brüning noodgedwongen ge weldig heeft moeten bezuinigen en de loonen en salarissen over het geheele land verlaagd heeftde nationaal-socialisten hebben daarvan, dank zij hun geweldige agitatie, de vruchten geplukt. Wanneer inzonderheid de democratie zou weigeren te bezuinigen waar dit noodig is, zou zij de beste wegbe- reidster voor het nationaal-socialisme zijn. Uitgeven, zwakke werkloosheidsbestrijding, onjuiste en fatale steunnormen, opteren der laatste reserves, en dan belastingverhooging is geen regeeren meer in den waren zin van het woord; dat is een zich laten drijven naar een gewissen afgrond. Het voor stel tot belastingverhooging is daarom van principieele beteekenis. Aan het College moet door den Raad duidehjk worden gemaakt, dat de meerderheid van den Raad een krachtige besnoeiing op de uitgaven wenscht. Burgemeester en Wet houders kunnen alsdan met een dergehjke richtlijn rekening houden bij het opmaken van de Memorie van Antwoord en tijdig met plannen tot verlaging van de uitgaven komen. Spreker kan daarom op zich zelf instemmen met het denk beeld om deze geheele belastingverhooging af te stemmen; daaruit zou echter ook, zij het ten onrechte, de conclusie getrokken kunnen worden, dat dan maar een nog verdere aantasting van de laatste reserves moet plaats hebben. Dat zou allicht echter nog verderfehjker zijn. Spreker wil boven dien rekening houden met de feitelijke omstandigheden: Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwdhij wil rekening houden met de mogelijkheid, dat het College niet ineens het geheele tekort door verlaging van uitgaven weet op te vangen. Vandaar dat spreker het College wil tegemoetkomen en er op aandringt een slechts kleine belastingverhooging in te voeren en de laatste reserves zooveel mogehjk te sparen. Om deze verkeerde conclusie in elk geval te voorkomen en mede om aan practische bezwaren tegemoet te komen, gevoelt spreker voor het denkbeeld om de opcenten op de Personeele Belasting niet te verhoogen tot 125, maar tot 120. Daarin ligt dan de vingerwijzing voor het College dat, de 100.000.uit de reserves tot een veel lager bedrag moet worden teruggebracht. Het College is in het bijzonder belast met de leiding van de gemeente; het moet daarom weten wat de Raad wil. Spreker hoopt van harte, dat de Raad het College een zeer duidehjken wenk in de goede richting zal geven en in de Memorie van Antwoord op het sectieverslag afdoende bezuinigingen zullen worden voorgesteld. Hierbij is uiteraard onder de oogen te zien, wat er zal geschieden, indien het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 10