226 MAANDAG 12 DECEMBER 1938. Belasting op tooneelvertooningen enz. (Verweij e.a.) Evenals bij punt 41 toont het College bij dit punt der agenda niet ongevoelig te zijn voor den wensch om gebleken onbillijkheden en misstanden uit den weg te ruimen. Laat de Baad daarom met dit voorstel van het College tevreden zijn en niet de heffing van elke kleine zaak nogeens met ƒ2.verminderen. Spreker geeft den Baad in overweging, het amendement van den heer Coster niet aan te nemen. De heer Coster kan het verwijt, dat hij zijn amendement onverwacht heeft ingediend, niet aanvaarden. Reeds in liet jaar 1933 heeft spreker bij de behandeling van de begrooting een dergeüjk voorstel ingediend, dat echter in de oogen van het College en den Baad geen genade kon vinden. Was dit voorstel wel aangenomen, dan zou de Wethouder thans geen klagen hebben, omdat de verordening dan stellig beter tot haar recht zou zijn gekomen. Met „een doode musch" bedoelt spreker de minimum- oppervlakte van 25 M2.niemand zal van de desbetreffende bepaling profiteeren, zoodat men haar even goed uit de verordening had kunnen weglaten. De heer Verweij zegt, dat het niet gaat om de eerste 25 M2., maar om elke 25 M2. of gedeelte van 25 M2. oppervlakte. Dit is in vergelijking met den bestaanden toestand een zeer belangrijke verbetering en beteekent bovendien een zeer aanmerkelijke verlaging van belasting. De heer van der Heijden kan zich met de opvattingen van den Wethouder volkomen vereenigen. Het College neemt ten opzichte van de kleinere zaken een tegemoetkomende houding aan. Bovendien is het van belang, dat de heffing progressief zal zijn. Het amendement van den heer Coster wordt verworpen met 30 tegen 2 stemmen. Tegen stemmende heeren van Eek, van der Laan, alent- goed, Jongeleen, Snel, mevrouw de Cler, de heeren Wilbrink, Beekenkamp, Lombert, Eikerbout, Oostveen, van Rosmalen, van der Kwaak, van der Beijden, Schtiller, mevrouw Brag- gaar, de heeren Tepe, van Stralen, Verweij, Hessing, van der Tas, Knibbe, Groeneveld, Bergers, Carton, van Weizen, Manders, Wilmer, Wtirtz en Key. Vóór stemmen: de heeren Coster en Tobé. De heer de Eeede had de vergadering tijdelijk verlaten. Artikel I wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming en artikel II zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XLIV. Voorstel tot het vaststellen van een nieuwe verorde ning regelende de heffing en invordering van schoolgeld aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus en de Hooqere Burgerschool voor Meisjes te Leiden. (206) De verordening wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld. XLV. Voorstel tot het wijzigen van de verordening op de Winkelsluiting, tevens praeadvies op de adressen van ver schillende organisaties inzake liet sluitingsuur van winkels op Zaterdagavond. (209) De verordening wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld. De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde de punten a en b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, waarbij tevens aan de orde komt het voorstel van den heer van Eek, luidende: „De Baad, overwegende, dat alvorens te beslissen op het verzoek van enige werknemer-organisaties om de winkels op Zaterdagavond te acht uur te doen sluiten, het gewenst is, dat een uitgebreider onderzoek naar het oordeel der winkeliers hierover, en een onderzoek naar de mening der marktkoop lieden en venters over het verbod om na acht uur des Zater dagavonds te mogen verkopen, worden ingesteld, besluit de beslissing op dit verzoek uit te stellen en de behandeling van agendapunt no. 45, voorzover deze zaak betreft, te verdagen." Winkelsluiting. (van Eek e.a.) De heer van Eek zegt, dat het afwijzend praeadvies van het College terzake van de winkelsluiting des Zaterdag avonds te 8 uur gebaseerd is op een onderzoek, door de Kamer van Koophandel bij eenige winkeliers ingesteld. In het algemeen is spreker er een voorstander van, dat over dergelijke verzoeken tot instelling van een sluitingsuur een onderzoek wordt ingesteld bij de belanghebbenden, maar hij heeft er bezwaar tegen, dat dit onderzoek hier niet vol ledig is geweest. Het oordeel is gevraagd van 200 winkeliers, van wie 164 geantwoord hebben. Slechts van een betrekkelijk klein aantal winkeliers is dus het oordeel gevraagd. Burge meester en Wethouders zeggen in hun praeadvies, dat de consequentie van een winkelsluiting om 8 uur zou zijn, dat ook de venters om 8 uur hun werkzaamheden zouden moeten staken en eveneens de Zaterdagavondmarkt om 8 uur geëindigd zou moeten zijn. Deze venters en markt kooplieden zijn dus toch ook belanghebbenden en spreker acht het gewenscht dat ook zij gehoord worden, alvorens de Baad een beslissing neemt. Ook naar hun oordeel moet een onderzoek ingesteld worden. Om deze reden stelt spreker voor de behandeling van het voorstel uit te stellen en het College te verzoeken het onder zoek zoo ruim mogelijk in te stellen. Wanneer de resultaten van het onderzoek ter kennis van den Baad zijn gebracht, kan deze een besluit nemen, dat beter gegrond is dan het op het oogenblik zou kunnen zijn. De heer van der Tas kan zich in geenen deele vereenigen met het voorstel van den heer van Eek. Het gaat in dezen om de vraag, of het noodzakelijk is, dat de winkels in Leiden des Zaterdagsavonds te 8 uur gesloten worden. De heer van Eek vermeldde wel de enquête van de Kamer van Koop handel en Fabrieken voor Rijnland, maar vergat te wijzen op het afwijzende adres van de Leidsche Middenstands- Centrale. Deze Centrale vertegenwoordigt drie schakeeringen van den Leidschen middenstand. Er zou iets voor een vervroegde winkelsluiting op den Zaterdagavond te zeggen zijn, indien men een wettelijke regeling voor het geheele land kon verkrijgen. Men kan Leiden niet isoleeren van de andere gemeenten, waarin de winkels tot des avonds 10 uur openblijven. De heer Knibbe zegt, dat de aanneming van het voorstel van den heer van Eek niet alleen tot vertraging aanleiding zal geven, maar ook belangrijke kosten met zich zal brengen, terwijl het belang, dat er mede gediend zou worden, niet groot is en het resultaat van het onderzoek van te voren vaststaat. Het is z. i. daarom niet gemotiveerd, deze kosten te maken. Hierbij komt nog het volgende. Het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland bevat niet alle namen van personen, die in Leiden een winkel hebben gevestigd, want in verband met hun aanslag in de Inkomstenbelasting zijn de namen van meer dan de helft der winkeliers daarin niet vermeld. De gemeente zelf of indien de gemeente het haar verzocht de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland zou een zeer omvangrijk onderzoek moeten instellen. Men zou aan alle winkeliers een biljet moeten verstrekken, dat men na eenigen tijd zou moeten terughalen. Bij een vroegere enquête is wel gebleken, hoe uitermate moeilijk het is de biljetten behoorlijk ingevuld terug te krijgen. Van de 200 winkeliers, waaronder de Kamer van Koophandel thans een enquête heeft gehouden, die representatief geacht werden voor de verschillende groepen winkeliers, heeft een heel groot percentage, ondanks herhaalden aandrang, niet geantwoord. Men zal dus bij een nieuwe enquête niet mogen rekenen op volledigheid, ook al zal men haar meer benaderen dan men het thans heeft gedaan. In verband met dat te bereiken resultaat acht spreker de moeite en kosten niet gemotiveerd. Hij geeft dan ook den Baad in overweging, het voorstel van den heer van Eek niet aan te nemen. De heer Lombert is het met den heer van Eek volkomen eens, dat de enquête, thans ingesteld door de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland, verre van volledig is, daar zij slechts onder een betrekkelijk klein aantal winke liers is gehouden. Spreker acht de zaak voldoende de moeite van het instellen van een juiste en volledige enquête waard. Wat betreft het advies van de Middenstandcentrale, hoeveel waarde spreker ook hecht aan liet advies van een dergelijke centrale, dit advies is uitgebracht zonder dat de betrokken organisaties daarin gekend zijn, zonder dat de quaestie zelf in de midden standsorganisaties ter sprake is geweest.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 8