MAANDAG 12 DECEMBER 1938.
225
Opcenten op de hoofdsom der personeele belasting.
(Voorzitter e.a.)
men, wanneer de beslissing eerst zou worden genomen in
de raadsvergadering van 19 December a.s., altijd nog blijven
binnen den door het College en door den Inspecteur gestelden
termijn van 28 December, maar wanneer de heer de Reede
nu voorstelt aanhouding zoo mogelijk tot de begrooting voor
1939, dan is dat het College veel te onduidelijk en veelte
weinig precies. Spreker gelooft ook niet, dat dit den steun
van de verschillende raadsfracties zou kunnen krijgen. Tegen
een voorstel tot aanhouding tot de volgende raadsvergadering,
zóódanig echter dat nog vóór 28 December een beslissing
kan worden genomen, zou het College evenwel geen bezwaar
hebben.
De heer Beekenkamp is van oordeel, dat, gelet op de stem
ming, die bij verschillende raadsleden heerscht en de groote
tegemoetkomendheid, welke van de zijde van den Raad
wordt betracht, de interpretatie, die de Voorzitter van het
voorstel van den heer de Reede geeft, buiten de werkelijk
heid is. De Raad geeft het College zooveel mogelijk de vrijheid
deze week met den Inspecteur van de Belastingen overleg
te plegen. Blijkt vóór 19 December a.s., dat uitstel van de
behandeling onmogelijk is, dan heeft het College (door de
opzettelijke invoeging van de woorden ,,zoo mogelijk" in
het voorstel-de Reede) de bevoegdheid en de vrijheid om
het voorstel tot belastingverhooging in de vergadering van
19 December opnieuw aan de orde te stellen. Indien de
Inspecteur op de herhaalde vraag van het College antwoordt,
ondanks de discussie, die in den Raad heeft plaats gehad,
dat hij toch een weigerende houding moet blijven aannemen,
aangezien uitstel absoluut onmogelijk is, zal de Raad zich
daarbij hebben neer te leggen en in de vergadering van
19 December het voorstel dienen te behandelen. Heeft de
Inspecteur geen bezwaar tegen uitstel, dan kan de behan
deling uitgesteld worden tot de begrooting aan de orde is.
De Voorzitter begrijpt de redeneering van den heer Beeken
kamp niet. Het College wil den Raad zooveel mogelijk
tegemoet komen en geeft den Raad daarom in overweging
de behandeling uit te stellen tot 19 December a.s. De Raad
kan dan iedere beslissing nemen, die hij wil, terwijl het
College intusschen de gelegenheid heeft gehad den Inspecteur
van de Belastingen te vragen, of deze de absolute garantie
kan geven, die het College noodig heeft.
De heer Wilbrink constateert, dat de Voorzitter de zaak
omdraait, aangezien de Raad zooeven van het College heeft
vernomen, dat het niet bereid is dit voorstel aan te houden.
De heer de Reede heeft voorgesteld het aan te houden, zoo
mogelijk tot de behandeling van de begrooting. Indien het
laatste niet mogelijk is, kan het voorstel 19 December a.s.
behandeld worden.
De Voorzitter bedoelt, dat het College de gelegenheid
wenscht te hebben om zich deze week tot den Inspecteur
van de Belastingen te wenden en in de vergadering van
19 December a.s. den Raad een beslissing te vragen. De Raad
kan dan besluiten om, indien het mogeüjk blijkt te zijn,
het voorstel alsnog aan te houden tot de behandeling van
de begrooting, of, indien dat niet mogelijk is, in dezelfde
vergadering een beslissing over het voorstel te nemen.
De heer de Reede bedoelt precies hetzelfde, maar de
bewoordingen van den heer de Reede maakten spreker
lichtelijk ongerust.
Indien een der Raadsleden bereid is voor te stellen om
op grond van de gedachten, die in deze vergadering zijn
geuit, het voorstel aan te houden tot 19 December a.s., zal
het College zich daarmede vereenigen.
De heer Beekenkamp constateert, dat het College van stand
punt veranderd is.
De heer Verweij zegt, dat het een concessie zijnerzijds
aan den Raad is.
De Voorzitter zegt, dat het College weieens meer van
standpunt verandert. Men verwijt het College dikwijls, dat
het stram en stijf is en daarom moet men nu niet zeggen:
wat hebben wij er aan?
Spreker deelt mede, dat de heer de Reede zijn voorstel
nader aldus heeft gewijzigd, dat het luidt:
,,Ondergeteekende stelt voor het voorstel tot ver
hooging van de opcenten op de personeele belasting voor-
loopig aan te houden tot de raadsvergadering van 19 December
1938."
Het College neemt dit voorstel over.
Opcenten op de hoofdsom der personeele belastinge.a.
(Coster e.a.)
Het gewijzigde voorstel wordt vervolgens zonder hoofde
lijke stemming aangenomen. In verband hiermede wordt
de verdere behandeling van punt 42 aangehouden.
Ook de heeren Wiirtz en Key waren inmiddels ter ver
gadering gekomen.
XLIII. Voorstel tot het wijzigen van de verordening op
de heffing van eene belasting op tooneelvertooningen en
andere vermakelijkheden. (207)
Beraadslaging over artikel I.
Den heer Coster doet het genoegen, dat het College tot de
overtuiging is gekomen, na vijf jaren, dat er voor de café-
en restauranthouders wegens de ongunstige tijdsomstandig
heden iets gedaan moet worden. Toen spreker indertijd had
voorgesteld, in deze heffing wijziging te brengen, kon dit
echter noch bij het College noch bij den Raad genade vinden.
Spreker vraagt echter: waarom wordt deze heffing per
25 M2. oppervlakte van de localiteiten berekend? Zooals
het voorstel van het College thans luidt, maakt men de
belanghebbenden blij met een doode musch. Voor de eerste
25 M2. oppervlakte bedraagt de heffing ƒ2.maar er is
niemand, die een muziekvergunning heeft, met een localiteit
van 25 M2. of kleiner; de kleinste zaken hebben een opper
vlakte van 29|-, 34 en 35 M2.dat zijn echter alle oude zaken;
volgens de Drankwet moet de oppervlakte van een ver-
gunningslocaliteit tenminste 35 M2. zijn en van een verlofs-
localiteit tenminste 60 M2. bedragen. Voor de nieuwe ver-
gunnings- en verlofslocaliteiten zal dus de heffing van ƒ2.
voor de eerste 25 M2. in het geheel geen beteekenis hebben;
voor deze localiteiten zal men dus ineens vallen onder een
heffing van tenminste 4.resp. 6.Wanneer het
College zoo overtuigd is, dat tengevolge van de ongunstige
tijdsomstandigheden dezen menschen tegemoetgekomen moet
worden, dan had het deze heffing nog verder moeten verlagen.
Spreker dient daartoe een amendement in.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amende
ment van den heer Coster, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor om te lezen in plaats van
elke 25 M2., voor de eerste 50 M2. 2.en voor elke volgende
25 M2. te rekenen ƒ2.per kalendermaand."
De Voorzitter betreurt het zeer, dat de heer Coster op dit
oogenblik komt met een amendement op een dergelijke
verordening, die niet zoo eenvoudig te overzien is; daardoor
maakt hij de behandeling daarvan wel zeer moeilijk.
De heer Verweij zegt, dat in de kringen van belanghebben
den tegen de bestaande verordening twee bezwaren bestonden
In de eerste plaats waren in het algemeen de tarieven aan
den hoogen kant; in de tweede plaats waren de tarieven
te weinig progressief. Nu komt de nieuw voorgestelde ver
ordening in zeer belangrijke mate tegemoet aan de bezwaren
van belanghebbendenmen kan hier inderdaad niet spreken
van blij maken met een doode musch: eenerzijds wordt de
heffing verlaagd en anderzijds wordt in verband met de
grootte van de zaak een zekere progressie ingevoerd, zooals
blijkt uit onderstaand staatje:
Oppervlakte
tot 50 M2.
50 tot 75 M2.
75 tot 100 M2.
100 tot 125 M2.
125 tot 150 M2.
150 tot 175 M2.
Oude tarief
(per maand)
Nieuw tarief
(per maand)
6.—
10.—
10.—
16.—
16.—
16.—
4.—
6.—
8.—
10.—
12.—
14.—
Dit is het gevolg van de invoering van eenige progressie
in verband met de grootte van de localiteiten.
Spreker had verwacht, dat de heer Coster, die vaak de
spreekbuis van de belanghebbenden is geweest, nu tevreden
zou zijn en aan diens bezwaren zou zijn tegemoet gekomen.
Volgens den heer Coster zijn echter nog gevallen te constru-
eeren, waarin bepaalde belanghebbenden geen volledige
genoegdoening krijgen. Men kan dit echter bij alle belastingen
doen en het is practisch niet mogelijk een regeling te baseeren
op de grensgevallen. Indien dit voorstel wordt aangenomen,
zullen de inkomsten van de gemeente, als er verder niets
gebeurt, 1.000.per jaar minder bedragen. Vele nieuwe
vergunningen moeten worden verleend, wil men dit bedrag
kunnen inhalen.
V
O
O
V
O