MAANDAG 12 DECEMBER 1938. 233 Contact-Commissies. (van Eek e.a.) Intusschen is spreker het met den Burgemeester en vele anderen eens, dat deze zaak op het oogenblik nog niet rijp is voor een definitieve beslissing. De ervaring is nog niet ruim genoeg. Slechts enkele gemeenten hebben contact commissies ingesteld. Bovendien zijn in den Baad de mee ningen, ook van degenen, die voorstanders van de instelling zijn, niet geheel en al gelijkluidend. Ten einde deze zaak in practische banen te leiden, heeft spreker zich verstaan met de voorzitters van de andere drie groote fracties van den Baad om te trachten met hen tot overeenstemming te komen op dit punt, dat de Baad de wenschelijkheid van de instelling van een commissie ad hoe uitspreekt, welke commissie samengesteld dient te zijn uit personen van verschillende richtingen en de resultaten van haar onderzoek ter kennis van den Baad moet brengen. Naar aanleiding van dit onderzoek kan een vruchtdragender discussie in den Baad plaats hebben dan op dit oogenblik mogelijk is. Hopelijk zal dan ook een goed besluit genomen kunnen worden. Spreker dient thans een motie in. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van de heeren van Eek, Wilmer, Wilbrink en Beekenkamp, luidende „De Baad, kennis genomen hebbende van de nota van den Burgemeester in zake de contactcommissiesvan oordeel, dat een nader onderzoek omtrent het vraagstuk der contact commissies gewenscht is; verzoekt Burgemeester en Wet houders te benoemen een commissie ad hoc, die tot taak zal hebben dit onderzoek in te stellen en verslag uit te brengen van het resultaat van haar onderzoek aan den R-aad." De heer Wilmer waardeert het met den heer van Eek ten zeerste, dat de Burgemeester aan de gedachte, die uit den Baad is opgekomen, zooveel belangstelling heeft ge schonken, maar had dit ook wel verwacht, gewoon als hij is, dat de Burgemeester altijd aan ernstige en weloverwogen gedachten, die in het belang van de gemeente zijn geuit, zijn volle interesse schenkt. Bovendien waardeert spreker de indiening en den inhoud van de nota, al kan hij zich niet vereenigen met de conclusie, waartoe de Burgemeester is gekomen. In tegenstelling met den heer van Eek gevoelt spreker wel waardeering voor het novum, dat de Burgemeester naar aanleiding van een verzoek, aan het College gericht, een nota indient. Spreker juicht het ten zeerste toe, omdat uit het effect blijkt, dat de Burgemeester daarmede heel goed werk heeft gedaan. Uit de besprekingen, door den Burgemeester gevoerd, is duidelijk gebleken, dat er helaas nog geen overeenstemming van ideeën is tusschen de voorstanders van contact-com missies, al is spreker overtuigd dat zij, omdat zij tenslotte hetzelfde willen, van dezelfde grondgedachte uitgaan en hetzelfde eindresultaat zich voorstellen, wel tot overeen stemming zullen komen. Het zou dus inderdaad op het oogenblik niet opportuun zijn, indien het College als zoo danig zich reeds voor deze zaak had geïnteresseerd, en met voorstellen in den Baad zou zijn gekomen, die toch niet zoodanig zouden zijn geweest, dat ze aan alle voorstanders bevrediging zouden hebben geschonken. Het was dus zeer goed, dat de Burgemeester alvorens de zaak in het College te brengen eens zelf met de voorstellers is gaan spreken en zelf de zaak ter hand genomen heeft. Het is nu zeer gewenscht, dat niet het College zelf deze zaak verder uitwerkt, maar dat een commissie ad hoe inge steld wordt, waarin naar spreker hoopt de voornaamste voorstanders zitting zullen nemenspreker hoopt, dat dezen tot overeenstemming zullen komen en dat men daarna deze zaak verder kan overlaten aan het College. Dien loop van zaken juicht spreker zeer toe; dan behoeft de zaak niet op de lange baan geschoven te worden; laat men binnen zeer korten tijd komen met instelling van de commissie ad hoe en definitieve voorstellen en plannen. Een geschilpunt, dat er, naar 't schijnt bestaat, is o.m. dit, dat spreker die contact-commissies ziet als commissies van belangstellende deskundigen, die hun kunde en hun toewijding willen dienstbaar maken aan het belang der gemeente Leiden op een bepaald terrein, terwijl anderen die commissies zien als commissies van belanghebbenden. Vooralsnog is dit een meeningsverschil tusschen den Burge meester en spreker. Wanneer de Burgemeester deze com missies beschouwt als commissies van belanghebbenden, dan kan spreker zich er wel mee vereenigen, dat ze van onder af moeten opgroeien, maar als men ze, zooals spreker, be schouwt als commissies van belangstellenden, dan behoeven Contact-Commissies. (Wilmer e.a.) ze niet van onder op te groeien, dan is het ook moge ijk en wenschelijk, dat ze van boven af worden ingesteld. Misschien is dit tenslotte meer een verschil in formuleering dan in inzicht. Spreker zou instelling van de commissie ad hoe zeer toejuichen. De Voorzitter antwoordt op de vraag van den heer van Eek, wat er nu eigenlijk naar aanleiding van het door het College overgenomen voorstel gebeurd is, dat er gesproken is met de voorstellers, waarbij gebleken is dat de zaak rijp was voor behandeling in den Baad; de zaak is toen gebracht in het College, dat aldus redeneerdehet is mogelijk, dat er nog andere meeningen tegenovergesteld worden, maar laten wij de zaak eens in den Baad brengen, de stemming in den Baad peilen en ons daardoor laten leiden bij de verdere behande ling. Eigenlijk had naar sprekers meening de zaak door den Baad wel afgedaan kunnen worden, hoewel spreker daaraan is gaan twijfelen nu de heer Wilmer gesproken heeft en nu spreker gezien heeft, dat de verschillen nog wel wat dieper liggen dan de heer Wilmer denkt en vermoedt, kan het dus wel gewenscht zijn, daarover uitvoeriger en in kleiner comité te spreken. Wel is spreker het met de voorstellers eens, dat er reden is voor de benoeming van een commissie ad hoe, waardoor men veel eerder en beter tot een resultaat zal komen. Dat men tot een resultaat zal komen, betwijfelt spreker geen oogenblik. De drie meeningen, die zich op het oogenblik over het vraagstuk hebben geopenbaard (die van de heeren van Eek en Wilmer en van spreker) hebben, hoezeer zij ook uit elkaar schijnen te loopen, voldoende gemeenschappelijks om tot een definitief resultaat te komen, indien men zich daartoe zet. Het zou niet anders dan gelukkig zijn, indien een commissie uit den Baad behulpzaam wilde zijn om te komen tot een gemeenschappelijk resultaat, dat aanvaard baar is. Na overleg met de overige leden van het College verklaart spreker, dat het College thans het voorstel van den heer van Eek c.s. overneemt. Het voorstel wordt vervolgens zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. De Voorzitter geeft thans het woord aan den heer van Stralen tot het doen van een mededeeling. De heer van Stralen zegt, dat de Baad 11 Juli 1938 heeft besloten medewerking te verleenen aan de herscholing van werklooze textielarbeiders door, met goedkeuring van den Minister van Sociale Zaken, dezen arbeiders een trainings toeslag toe te kennen. Thans heeft ook de N.V. Gebr. van Wijk en Co verzocht een zestal te werk te stellen werklooze wevers een trainings- toeslag uit te keeren. De Minister heeft ook hiervoor de regeling in zake herscholing onder dezelfde voorwaarden, als voor de firma Zaalberg zijn voorgeschreven, goedgekeurd. De uitvoering van de regeling wordt opgedragen aan een Commissie, op dezelfde wijze samengesteld als die voor de herscholing bij de firma Zaalberg. In de kosten wordt aan de gemeente het gebruikelijke subsidiepercentage uit het Werkloosheidssubsidiefonds Verleend (i 85 Aangezien de voor rekening van de gemeente blijvende kosten van den trainingstoeslag uit den post „kosten steunverleening" kunnen worden bestreden, behoeft geen nieuw besluit ter zake door den Raad te worden genomen. De Voorzitter vraagt of thans een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer van Eek constateert, dat de Voorzitter in de vorige vergadering de vraag van den heer Coster over de afwikkeling van de zaak-Uges niet heeft beantwoord. Aangezien deze zaak al jaren loopt, is het gewenscht, dat het College haar eindelijk tot een oplossing brengt. Spreker hoopt niet, dat een interpellatie noodig zal zijn om het College er toe te dwingen. De Baad maakt zich belachelijk, als men niet binnen een bepaalden tijd zorgt, dat deze zaak tot een einde komt. Een vorige maal heeft de Voorzitter gezegd, dat zij moest wachten op het rapport van de Commissie voor de Lichtfabrieken. De Commissie heeft echter dezen zomer haar eindrapport uitgebracht, ook in verband met het be zwaar van den Voorzitter, dat er aan Verbonden was de vaststelling van de contractenpolitiek. Spreker dringt er derhalve dringend op aan, dat deze zaak binnenkort wordt afgedaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 15