MAANDAG 12 DECEMBER 1938. 231 Gemeenschappelijke regeling i.z. personeelsaangelegenheden. (Sehüller e.a.) Raadsvergadering van 19 Maart 1934, toen hij zeide: als wij dat reglement aanvaarden, moeten wij het uitvoeren. Zoo is het niet; men is niet verplicht het te aanvaarden, maar een oogenblik, aangenomen dat het wèl zoo is, dan heeft de Wethouder in die Raadsvergadering toen was hij nog optimist na de positieve voordeelen hiervan te hebben opgenoemd, gezegd dat aan het niet medewerken aan deze regeling ook een nadeel verbonden is, n.l. dat dan buiten Leiden om en zonder dat Leiden daarop eenigen invloed kan uitoefenen toch een samenwerking tot stand komt, die tot het opstellen van een algemeene regeling zal leiden, welke hoogstwaarschijnlijk invloed zal uitoefenen op alle gemeenten van een zekeren omvang. Nu denkt het College, door niet deel te nemen aan het Centraal Overleg, van eventueele besluiten, die daar genomen worden, af te zijn. In het algemeen is dit wel juist, maar dacht men, dat Leiden buiten den druk zou blijven, die ontstaat, wanneer verschillende gemeentebesturen een of ander reglement, dat door het Centraal Overleg is ontworpen, hebben aangenomen en Leiden dit niet deed? Natuurlijk zal men bij de behande ling van de dienst- en arbeidsvoorwaarden in den Raad wijzen op de verhoudingen, die bestaan in verschillende plaatsen, welke met Leiden zijn gelijk te stellen en zal men komen aandragen met het reglement, dat ten aanzien van een bepaald punt in het Centraal Overleg is aangenomen en waarover geen vertegenwoordiger van de gemeente Leiden in het Centraal Overleg heeft kunnen spreken. De gemeente verliest door de aansluiting bij het Centraal Overleg geenszins haar zelfstandigheid. De eerste taak van haar vertegenwoordiger zal zijn, een reorganisatie van het Centraal Overleg voor te stellen, indien het gemeentebestuur van oordeel is, dat de gang van zaken bij het Centraal Orgaan niet goed is. De gemeente zal door de aansluiting in staat zijn bij de samenstelling van de verschillende ontwerp-reglementen haar invloed uit te oefenen, zooals ook de sociaal-democraten in den Raad en het College hun invloed uitoefenen, al blijven zij ook in de minderheid. De gang van zaken is thans als volgt: de Raad benoemt het College, dat op zijn beurt iemand als zijn vertrouwens man in het Centraal Overleg aanwijst. Deze vertrouwensman brengt de zaken, welke in het Centraal Overleg zijn be handeld, in het College ter sprake en daarna komen de zaken in behandeling bij den Raad. De Raad is ten volle bevoegd om over een ontwerp, dat in het Centraal Orgaan is tot stand gebracht, zijn meening te zeggen en het ontwerp al of niet geheel of gedeeltelijk te aanvaarden. De Raad behoudt dus zijn zelfstandigheid. Al blijft de gemeente Leiden buiten het Centraal Overleg staan, de zaken worden daar toch behandeld. Het is een belang van de gemeente Leiden om bij de behandeling van de zaken, die haar aangaan, aanwezig te zijn en den gang van zaken te kennen in het Centraal Overleg, waar zij nu buitenstaat, terwijl, indien spreker zich niet vergist, de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag voornemens zijn zich er bij aan te sluiten. De kosten van het lidmaatschap kunnen geen motief zijn om zich niet aan te sluiten. Spreker beveelt dan ook met warmte het voorstel-Oostveen (oud voorstel-van der Voort) bij den Raad aan. De heer Oostveen blijft het voor Leiden van belang achten, bij het Centraal Overleg aangesloten te zijn. De vorm, waarin het Centraal Overleg het concept heeft gereed gemaakt en aan de gemeenten toegezonden, mag den Wethouder niet zoo prettig lijken, deze is tenslotte een uitvloeisel van een reglementsbepaling, die dit noodzakelijk maakt. Wanneer men het met iets niet eens is, moet men niet wegloopen, maar er bij blijven. Dit principe wordt b.v. ook toegepast door de Rijksbemiddelaars bij arbeidsconflicten. Voor spreker staat absoluut vast, dat indien het concept de instemming van den Raad niet zou hebben, het voor de afgevaardigden van de gemeente in het Centraal Overleg nog zeer stellig mogelijk is bezwaren en eventueele wijzigingen naar voren te brengen. Spreker ziet het juist als een sterke uiting van democratie, dat het Centraal Orgaan eerst bepaalde lijnen aangeeft, bepaalde voorstellen formuleert. Indien het overleg eerst tot de gemeenten en dan weer tot de organisaties zou moeten worden uitgestrekt, zou dat dubbel werk zijn. Nu mag het voor een Wethouder als den heer Tepe minder prettig lijken een ervaring op te doen als hij in 1937 gehad heeft, wanneer hij den vorm waarin dit gebeurd was, had aangevochten en misschien door aan te houden een andere gedachte had kunnen doen zegevieren, dan ware het wellicht zelfs mogelijk geweest dat het reglement van het Centraal Orgaan eenigszins was gewijzigd in den door hem bedoelden Gemeenschappelijke regeling i.z. personeelsaangelegenheden' (Oostveen e.a.) geest. Zou dit een voldoende argument voor Leiden geweest zijn om zich weer aan te sluiten bij het Centraal Overleg of om daarbij aangesloten te blijven? De kosten van aan sluiting spelen niet zoo'n groote rol als spreker oorspronkelijk gedacht hadhet hoofdbezwaar van den heer Tepe is dat het doorvoeren van de bepalingen van het concept, die het Centraal Overleg zal voorschrijven, de gemeente veel geld zal kosten. Daaruit zijn twee conclusies te trekken, in de eerste plaats deze, dat de financieele positie van Leiden het niet zou toelaten, inderdaad een zeer voorname conclusie, in de tweede plaats deze, dat voor spreker, indien het werkelijk zooveel zou kosten, zou komen vast te staan, dat de bestaande toestand in Leiden nog zeer veel verbetering zou behoeven, aangezien de hier bestaande toestand dan sterk zou af wijken van het concept, door het Centraal Overleg vast te stellen. Dit is een argument te meer om in het Centraal Overleg te blijven, omdat de Raad dan de voorbeelden van de andere gemeenten voor zich kan krijgen en die kan toetsen aan den in Leiden bestaanden toestand. Spreker heeft in het begin van zijn betoog erkend, dat de arbeids- en dienstvoorwaarden van het personeel der ge meente Leiden niet tot de slechtste in het land behooren, maar helt thans over naar de meening, dat zij zeker ook niet de allerbeste zijn. De heer Wilbrink zegt, dat de heer Oostveen de zaak van de aansluiting bij het Centraal Overleg te simplistisch ziet. In antwoord op de vraag, door spreker bij interruptie gesteld in de vergadering van het Centraal Overleg, die hij bijwoonde, en niet opgenomen in de notulen dier vergadering, of de gemeenten de ontwerpen ongewijzigd hadden te aan vaarden, zeide de Voorzitter pertinent het als vanzelf sprekend te beschouwen, dat een zaak, die in gemeen overleg is tot stand gekomen, ook wordt doorgevoerd door de aan gesloten gemeenten. Men kan wel gemakkelijk zeggen, dat een gemeente, die aangesloten is, haar invloed kan doen gelden, maar er zijn weleens vergaderingen met autoritaire voorzitters, die op zoodanige wijze regeeren en de opmerkingen practisch saboteeren, dat een enkele vertegenwoordiger, die met het bestuur van inzicht verschilt, niet den minsten invloed kan uitoefenen. Spreker heeft den indruk, dat dit ook bij het Centraal Overleg het geval is. De heer Sehüller heeft betoogd, dat door de wijze, waarop de vertegenwoordiger van de gemeente in het Centraal Overleg wordt benoemd, de Raad mede de verantwoordelijk heid voor het werk van het Centraal Overleg draagt. Volgens spreker hangt dit echter af van de wijze, waarop het Centraal Overleg is samengesteld, alsmede van de vraag, of de vertegenwoordiger van de gemeente inderdaad een beteekenenden invloed in het Centraal Overleg kan uit oefenen en of zijn verzet tegen bepaalde maatregelen eenig effect sorteert. Indien dit niet het geval is, zou een autonome gemeente indirect gebonden kunnen worden door beslissingen van een vergadering van 30 personen, waarop de Raad practisch geen invloed kan uitoefenen. Als de vertegen woordiger van de gemeente op een ongelukkig oogenblik in het geheel niet weergeeft de gedachten, die in den Raad over een bepaalde zaak leven, zal de Raad ten slotte toch de volle consequenties van de beslissingen van het Centraal Overleg moeten aanvaarden. Is men bereid, de redeneering van den heer Sehüller als juist te aanvaarden, dan moet men geen critiek meer uit oefenen, als de Minister van Binnenlandsche Zaken of het College van Gedeputeerde Staten maatregelen neemt, die de autonomie der gemeente aantasten, want ook door de verkiezingen werkt men mede aan de benoeming van Ge deputeerde Staten en oefent men, zij het ook zeer weinig, invloed uit op de benoeming van den Minister. Men kan het College in dezen geen verwijt maken, omdat het niet den invloed kan uitoefenen, die noodig zou zijn. Volgens den heer Sehüller zou het Centraal Overleg lang zamer werken dan het plaatselijk Georganiseerd Overleg, omdat het meer leden telt. De werkwijze van het Centraal Overleg is echter veel gemakkelijker dan die van het Ge organiseerd Overleg. De Wethouder, die overleg gepleegd heeft met het College, zal, indien in het Georganiseerd Overleg wijzigingen worden voorgesteld, ruggespraak met het College moeten houden. In het Centraal Overleg bespreekt men de zaken, neemt men een beslissing en maakt men zonder eenige ruggespraak de ontwerpen kant en klaar. Op deze wijze kan men dubbel spoedig en dubbel gemakkelijk werken, kan men vlugger en gemakkelijker werken dan als vertegen woordiger van het College, die dan nog wel inderdaad rugge spraak heeft te houden. Al kan dit niet vlugger gaan dan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 13