154 van het tarief en verhooging van het ingekorte tarief met een zeker percentage en dat hij tevens heeft berust in eenige andere afwijkingen van de Rijksregeling b.v. wat betreft de omschrijving van het begrip „schoolgeldplichtige". Uit deze omstandigheid putten wij de hoop, dat de Minister ten slotte geen bezwaar zal maken tegen de door ons ont worpen schoolgeldregeling, welke slechts in zoover van de Rijksregeling afwijkt als door de wet of de plaatselijke omstandigheden wordt geboden. Onzerzijds hebben wij, ten einde de goedkeuring van de ontwerp-regeling niet in gevaar te brengen, berust in de overneming van enkele bepalingen van de Rijksregeling, welke wij niet geheel zonder eenige bedenking achten, als b.v. die betreffende de heffing van anderhalf maal het gewone bedrag van het schoolgeld inge val van doubleeren als omschreven bij art. 9 en de regeling betreffende het van gemeentewege verstrekken van boeken en leermiddelen aan kinderen van on- en minvermogende ouders (art. 10). Om dezelfde reden schijnt het ons niet geraden gevolg te geven aan de suggestie van Curatoren van het Gymnasium betreffende behoud van de reductie-bepaling voor het geval uit hetzelfde gezin meer dan één kind een school voor middelbaar- en/of voorbereidend hooger onderwijs bezoekt. Hierbij komt nog, dat alsdan (om eenzelfde opbrengst te verkrijgen) het schoolgeldtarief opnieuw zou moeten worden verhoogd, hetgeen ons niet gewenscht voorkomt. Ten slotte vermelden wij nog, dat, als gevolg van de op 1 Januari 1938 in werking getreden wijziging van de Gemeente wet, de bepalingen betreffende de invordering van het school geld niet meer in een afzonderlijke verordening zijn neer gelegd, doch te zamen met die op de heffing in één ver ordening zijn opgenomen. Op grond van het vorenstaande en met verwijzing naar de bij de stukken gevoegde adviezen van het College van Curatoren van het Gymnasium, de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, de Commissie voor het Onder wijs en de Commissie van Financiën, geven wij U thans in overweging over te gaan tot vaststelling van de navolgende verordening VERORDENING, regelende de heffing en invordering van schoolgeld aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden. Artikel 1. 1. Ter tegemoetkoming in de kosten van het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes wordt schoolgeld geheven. 2. Het schoolgeld is voor minderjarige leerlingen ver schuldigd door de ouders die de ouderlijke macht uitoefenen, voogden, medevoogden, bedoeld in art. 406 B. W., of ver zorgers en voor meerderjarige leerlingen door den vader of de moeder en bij ontstentenis van dezen door de leerlingen zeiven. Art. 2. 1. De heffing geschiedt naar den maatstaf, omschreven in art. 37, derde lid, onder c, 2°, der middelbaar-onderwijswet. 2. Waar in de volgende artikelen sprake is van de gemengde hoofdsom, wordt daaronder verstaan de maatstaf, bedoeld bij het eerste lid van dit artikel. Art. 3. 1. Van hen, die in Nederland woonden bij het begin van het bij den aanvang van het schooljaar loopende belastingjaar, en van hen, die zich in den loop van de maanden Mei tot en met Maart van dat belastingjaar in Nederland hebben gevestigd, wordt het schoolgeld geheven naar den maatstaf van de gemengde hoofdsom over dat belastingjaar. Bij vestiging in Nederland in de maand April wordt het onmid dellijk volgende belastingjaar in aanmerking genomen. 2. Van niet onder het vorige lid vallende personen, die bij den aanvang van het tijdvak waarover het schoolgeld wordt geheven in Nederlandsch-Indië, Suriname of Curagao wonen, geschiedt de heffing naar den maatstaf van de gemengde hoofdsom, welke vermoedelijk in aanmerking zou zijn ge nomen, indien de gemeentefondsbelasting en de vermogens belasting ook aldaar werden geheven, met dien verstande, dat uitsluitend wordt gelet op het inkomen en eventueel het vermogen, naar de daar geldende regelen vastgesteld voor het laatstelijk aangevangen belastingjaar of herrekeningstijdvak en dat ook overigens de gemengde hoofdsom wordt bepaald met inachtneming van den toestand bij den aanvang van het laatstelijk aangevangen belastingtijdvak. 3. Van de overige personen wordt een schoolgeld geheven, berekend naar een gemengde hoofdsom van 750.tenzij zij aantoonen, dat en in hoever een lager bedrag in aan merking genomen zou zijn, indien zij in deze gemeente hadden gewoond. Te hunnen aanzien wordt de gemengde hoofdsom echter niet lager gesteld dan 100. Art. 4. 1. De gemengde hoofdsom, bedoeld in art. 2 is: a. voor leerlingen, die onder de ouderlijke macht of onder voogdij van een der ouders staan, die van dengene, die de ouderlijke macht of voogdij uitoefent; b. voor leerlingen, wier ouders ieder afzonderlijk zijn aan geslagen, die van de ouders gezamenlijk; c. voor leerlingen, die onder voogdij van een ander dan een der ouders staan, terwijl de ouders, of een van hen leven, die van de ouders, of, indien de ouders ieder afzonderlijk zijn aangeslagen, die van de ouders gezamenlijk, behalve in het geval als bedoeld in het tweede lid van dit artikel; d. voor ouderlooze leerlingen, die van dezen zeiven, be halve in het geval als bedoeld in het tweede lid van dit artikel e. voor meerderjarige leerlingen, die van de ouders en in geval van ontstentenis van beide ouders, die van de leer lingen zeiven. 2. Zij, die eens anders kind als het hunne verzorgen, zonder dat zij daarvoor geldelijke vergoeding voor de kosten van onderhoud en opvoeding ontvangen en zij, die gehuwd zijn met een ouder, die over een of meer kinderen uit een vorig huwelijk de voogdij uitoefent, worden voor de toepassing van deze verordening als schoolgeldplichtigen voor dat kind beschouwd; het schoolgeld wordt in het eerstgenoemd geval naar de gemengde hoofdsom van de verzorgers en in laatst genoemd geval naar de gemengde hoofdsom van de(n) voogd(es) en de(n) aangehuwde(n) ouder berekend. Art. 5. 1. Voor hen, die bij den aanvang van het belastingjaar of het belastingtijdvak, bedoeld in art. 3, gehuwd waren en bij den aanvang van het heffingstijdvak van het schoolgeld niet meer gehuwd zijn, wordt het schoolgeld geheven naar de gemengde hoofdsom, welke vermoedelijk in aanmerking genomen zou zijn, indien het huwelijk reeds op eerstbedoeld tijdstip ontbonden zou zijn geweest. 2. Echtscheiding of scheiding van tafel en bed, alsmede wijziging in opgedragen voogdij, uitgesproken in den loop van het heffingstijdvak van het schoolgeld brengt op dien grond voor dat tijdvak geen wijziging in den schoolgeld- aanslag. Art. 6. 1. Indien meer dan één (minderjarig of meerderjarig) kind, behoorende tot het gezin van dengene, naar wiens gemengde hoofdsom het schoolgeld wordt berekend, bij den aanvang van het tijdvak waarover het schoolgeld geheven wordt, leerling is van eenige inrichting in Nederland voor lager-, nijverheids-, middelbaar-, voorbereidend hooger- of hooger onderwijs, aan welke het onderwijs buiten de avonduren wordt verstrekt, wordt het schoolgeld uit dien hoofde ver minderd. 2. Waar in deze verordening sprake is van schoolgaande kinderen in het gezin, worden daarmede bedoeld kinderen, als omschreven in het eerste lid van dit artikel. Art. 7. Het schoolgeld wordt geheven volgens onderstaande tabel en bedraagt per jaar:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 8