153 N°. 206. Leiden, 2 December 1938. In aansluiting aan het medegedeelde in den geleidebrief tot de ontwerp-begrooting voor het jaar 1939 (Ingek. Stukken No. 184), geven wij Uwe Vergadering thans in overweging de volgende verordening vast te stellen: VERORDENING, regelende de heffing van opcenten op de hoofdsom der personeele belasting te Leiden. Artikel 1. Ten behoeve van de gemeente Leiden worden op de hoofdsom der personeele belasting 135 opcenten geheven. Art. 2. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1939. Alsdan vervalt de verordening van 25 Juli 1927 (Ge meenteblad No. 9), met dien verstande, dat zij van kracht blijft voor aanslagen betreffende belastingjaren, vooraf gaande aan het belastingjaar 1939. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 207. Leiden, 2 December 1938. De afdeeling Leiden van den Nederlandschen Bond van Koffiehuishouders-Restauranthouders en Slijters heeft ons verzocht te bevorderen, dat de belasting voor het hebben van een radiotoestel, zelfwerkende piano, orchestrion, gramo- phoon of ander mechanisch muziekinstrument, geregeld in art. 6, 3°, van de verordening op de heffing van eene belasting op tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden, wordt verlaagd. Het is ons gebleken, dat die heffing een prohibitieve wer king heeft ten aanzien van de kleinere eafé's en restaurants, waarin geen vermaak door strijkjes e. d. wordt gegeven, doch welke in den regel alleen onder de heffing vallen, omdat daarin een radiotoestel aanwezig is. In verband met de ongunstige tijdsomstandigheden maken verschillende onder nemers geen gebruik meer van een vergunning voor het maken van muziek en verwijderen zij de radiotoestellen uit hunne localiteiten, teneinde de lasten eenigszins te ver minderen. In de laatste jaren is daardoor zoowel het aantal muziekvergunningen als de opbrengst van de belasting niet onbelangrijk gedaald. Teneinde althans een verdere daling te voorkomen, is het gewenscht het tarief van de heffing te verlagen. De Commissie van Financiën geeft daarom in overweging art. 6, 3°, van de bovenbedoelde verordening in dien zin te wijzigen, dat voor het hebben van een radiotoestel of ander mechanisch muziekinstrument zal verschuldigd zijn 2. per kalendermaand per 25 M.a oppervlakte van de localiteiten. Thans bedraagt de belasting voor dergelijke instrumenten per maand 6.voor localiteiten kleiner dan 50 M.2, 10. voor localiteiten van 50 M.2 tot beneden 100 M.2, ƒ16. voor localiteiten van 100 M.2 tot beneden 200 M.2 en 30. voor localiteiten van 200 M.2 en daarboven. Behalve een aanzienüjke verlaging, wordt dus een geleidelijker opklimming van het tarief verkregen, hetgeen vooral voor de kleinere zaken van belang is. Met het voorstel van de Commissie van Financiën kunnen wij ons vereenigen. Derhalve geven wij Uwe Vergadering in overweging de navolgende verordening vast te stellen: V E R O R D E N I N G, houdende wijziging van de verordening van 4 Juni 1934 Gemeenteblad No. 22), op de heffing van eene belasting op tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden, gewijzigd bij verordening van 27 Mei 1935 Gemeenteblad No. 23). Artikel I. Art. 6, eerste lid, sub 3°, wordt gelezen als volgt: „3°. a. voor het hebben van een radiotoestel, zelfwerkende piano, orchestrion, gramophoon of ander mechanisch muziek instrument in een inrichting, waar sterke- of andere drank of eetwaren worden verkocht om ter plaatse van den verkoop te worden gebruikt, voor zoover het bepaalde sub. 1°. niet van toepassing is en geen belasting is verschuldigd inge volge het bepaalde sub b voor elke 25 M.2 of gedeelte van 25 M.2 oppervlakte van de localiteiten, per kalendermaand, gedeelten daarvan voor een geheele gerekend,2. b. voor het geven of houden van muziek- en/of zanguit voeringen in een inrichting, waar sterke- of andere drank of eetwaren worden verkocht om ter plaatse van den verkoop te worden gebruikt, voor zoover het bepaalde sub 1°. niet van toepassing is, per kalendermaand, gedeelten daarvan voor een geheele gerekend, voor localiteiten met een opper vlakte van: minder dan 50 M.26. 50 M.2 tot beneden 100 M.210. 100 200 16. 200 en daarboven30. Art. II. Deze verordening treedt in werking op den eersten dag der maand, volgende op die, waarin het bericht der Koninklijke goedkeuring bij het Gemeentebestuur is ingekomen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 208. Leiden, 2 December 1938. Bij schrijven van 24 Maart j.l. deelt de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen mede, dat met ingang van 1 September 1938 een nieuwe regeling van de schoolgeldheffing aan de Rijks hoogere burgerscholen in werking treedt. Tevens verzoekt hij daarbij de noodige maatregelen te nemen voor het met ingang van dienzelfden datum invoeren van een nieuwe schoolgeldverordening voor de gemeentelijke inrichtingen van voorbereidend hooger- en middelbaar onderwijs. Verder vestigt hij er nog de aan dacht op, dat tegen andere afwijkingen van de Rijksschool- geldregeling dan verhooging van het tarief met een vast bedrag of een vast percentage, in het algemeen bij hem bezwaar bestaat. In verschillende opzichten wijkt het nieuwe rijkstarief af van het vorige, waarbij de gemeente zich had aangesloten. Zoo werd het maximum-schoolgeld van 400.gebracht op 475.en verviel de reductie-bepaling voor het geval uit een gezin meer dan één kind het onderwijs volgt aan door de gemeente in stand gehouden of gesubsidieerde inrichtingen van voorbereidend hooger- of middelbaar onder wijs. Daarentegen vertoont het nieuwe tarief een aanmerkelijk sterkere gezinsreductie. Aangezien het gemiddeld bedrag der kosten per leerling van onze hoogere burgerscholen over 1936 ongeveer 359. bedroeg en het maximum-schoolgeld krachtens het bepaalde bij art. 37, 3e lid, sub a, der middelbaar-onderwijswet boven dat bedrag niet mag uitgaan, deelden wij aan den Minister mede, dat overneming van het nieuwe tarief met als eenige wijziging verhooging met een vast bedrag of vast percentage niet mogelijk is en dat inkorting van het tarief noodig is. Aangezien invoering van het aldus inge korte tarief voor de gemeente een verlies zou beteekenen van naar raming i 7000.per jaar en het o.i., met het oog op de moeilijke financieele omstandigheden van de gemeente, niet aangaat vrijwillig inkomsten prijs te geven, gaven wij als onze meening te kennen, dat het ingekorte tarief met 10 zou moeten worden verhoogd. Yan deze gelegenheid maakten wij gebruik om bij den Minister aan te dringen op het behoud van enkele bepalingen van de gemeentelijke verordening. Zoo gaven wij o. m. te kennen er prijs op te stellen, dat de gegevens van het bij den aanvang van het schooljaar loopende (en niet gelijk de Rijksregeling bepaalt van het bij den aanvang van het schooljaar laatst verloopen) belastingjaar tot grondslag van de heffing van het schoolgeld zouden blijven strekken. Het behoeft toch geen nader betoog, dat het van belang moet worden geacht het schoolgeld naar de meest recente gegevens te heffen. Tot ons leedwezen heeft de met den Minister gevoerde correspondentie niet het door ons ge- wenschte resultaat opgeleverd. Z.E. toch handhaafde haar eenmaal ingenomen standpunt. Daarna is ons echter gebleken, dat de Minister inmiddels ten aanzien van een ander ge meentebestuur geen bezwaar heeft gemaakt tegen inkorting

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 7