159 worden verkregen en aan den Baad een voorstel tot erkenning en inschakeling dier commissie(s) worden gedaan. Met dit praeadvies ging de Nijmeegsche Eaad op 9 Sep tember 1936 mede. Op 21 Januari 1937 stelden Burgemeester en Wethouders voor over te gaan tot erkenning van 4 com missies, n. 1. voor winkelbedrijf en klein-industrie, voor woningbouw en stadsontwikkeling, voor vreemdelingen verkeer, voor verbruikers (voor het grootbedrijf kon nog geen commissie worden gevormd). In een volgende ver gadering besloot de Eaad daartoe. In de commissies hebben zitting vertegenwoordigers van alle organisaties, zoowel van werkgevers als van werknemers, die met het betrokken deel van het maatschappelijk leven te maken hebben. De Econo mische Eaad kon nog niet worden samengesteld. Bij een persoonlijk bezoek in October 1937 heb ik mij ten Gemeentehuize van Nijmegen op de hoogte gesteld van den hier geschetsten gang van zaken. Mij werd toen nogmaals zeer nadrukkelijk verzekerd, dat de totstandkoming van deze regeling te danken is geweest aan particulier initiatief uit middenstandskringen. De gedachte organisatie was nog steeds niet gereed, aangezien de Kamer van Koophandel, die was uitgenoodigd zitting te nemen in den Economischen Eaad, Van oordeel was, dat deze Eaad een doublure zou zijn van de Kamer van Koophandel en daarom voorshands haar medewerking weigerde. Van de contactcommissies had slechts die voor het winkelbedrijf en de kleinindustrie een enkele maal geadviseerd over een winkelsluitingskwestie bij feesten en tentoonstellingen. Voor de andere was nog geen emplooi geweest. In Februari 1938 heb ik nogmaals laten informeeren. De Economische Eaad was nog niet tot stand gekomen en verdere adviezen van de commissies waren niet gevraagd of uitgebracht. De Commissie voor woningbouw en stads ontwikkeling had echter inmiddels eenige inlichtingen bij het Gemeentebestuur ingewonnen. Inmiddels is echter ge bleken, dat de Economische Eaad eindelijk is gesticht. Vervolgens heb ik met de heeren van Eek en Wilmer een onderhoud gehad, aangezien ik het op prijs stelde hun mededeeling te doen van mijn indrukken en tevens hun standpunt daartegenover te leeren kennen. De heer van Eek ziet in deze commissies een middel om meer contact te brengen tusschen de publieke lichamen en de bevolking. Hij heeft daarbij geen bepaalde belangen op het oog, doch meent, dat daardoor een verbetering wordt verkregen van het parlementaire stelsel. Hij acht de om lijsting, zooals die in Nijmegen is tot stand gekomen, zeer nuttig en oordeelt den Economischen Eaad als objectieve, filtreerende instantie boven de adviseerende commissies van groote waarde. In de commissies zullen moeten zitting némen vertegenwoordigers van alle organisaties, zoowel van werkgevers als van werknemers, die een bepaald deel van het maatschappelijk leven representeeren. De heer van Eek zou het op prijs stellen, wanneer dit geheele stelsel van adviseerende lichamen op initiatief van het Gemeentebestuur direct tot stand zou komen. Z.i. zal dan wel blijken, dat hieraan behoefte bestaat. De heer Wilmer staat op een ander standpunt. Het is er hem in de eerste plaats om begonnen om dat wat leeft en kan worden gepraesteerd in en door de burgerij, dienst baar te maken aan de publieke zaak. Dit zal echter, nu de ervaringen in Nijmegen bekend zijn, zeker niet volgens het Nijmeegsche schema moeten geschieden. Er moet geen ingewikkelde organisatie met een Economischen Eaad worden gesticht en men moet vooral geen groote verwach tingen wekken. Een contactcommissie zal moeten worden samengesteld uit deskundige particulieren, die waardige vertegenwoordigers moeten zijn van de burgerij. Zij moeten niet zijn representanten van bepaalde organisaties, hoewel zij daarmede wel voeling moeten houden en ook wel uit hun midden kunnen worden aangewezen. De heer Wilmer heeft in de eerste plaats gedacht aan een contactcommissie voor de grootindustrie. Men hoort vaak zeggen, dat de Gemeente het voor deze industrie niet aantrekkelijk genoeg maakt. Al zou deze commissie misschien geen opbouwend werk kunnen verrichten, het negatieve resultaat, dat dit sprookje de wereld uitraakt, zou al van groote waarde zijn. De heer Wilmer ziet dan ook het groote belang der com missie niet in de eerste plaats in de uit te brengen adviezen, doch in het doorloopende contact, dat een wederzijdsch begrijpen zal bevorderen. Er moet voor het Gemeentebestuur z.i. geen verplichting bestaan advies te vragen. Ook naar mijn meening biedt het idee van contactcom missies in theorie veel aantrekkelijks. Er is inderdaad veel voor te zeggen gebruik te maken van wat er aan inzicht en initiatief leeft in de burgerij. Speciaal als Voorzitter van de Commissie voor de Strafverordeningen heb ik herhaaldelijk de behoefte gevoeld aan deskundige voorlichting. Het is echter de vraag of deze inderdaad op de beste en vooral op de gemakkelijkste manier kan worden verkregen op de thans gevraagde wijze. Uit het oog mag immers niet worden ver loren, dat er reeds thans tal van door het Gemeentebestuur ingestelde commissies zijn, waarin het deskundig deel der burgerij is vertegenwoordigd. Ik noem hier de Sportstichting, de Verkeerscommissie, de Commissie voor het Oud-Archief, de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, de Commissie Eeclame Stad Leiden. Verder zijn er tal van officiëele en semi-officiëele organen, aan wie met vrucht advies gevraagd kan worden, zooals de Kamer van Koop handel, de Leidsche Vereeniging van Industrieelen, de Ver- eeniging voor Vreemdelingenverkeer. Ook zijn er telkens commissies e.a., die in nauwe samenwerking met en geani meerd door het Gemeentebestuur het algemeen welzijn be hartigen, zooals b.v. uit den laatsten tijd de Commissie voor Meer-Werk-Actie en het tentoonstellingscomité „Leyds Goedt". En ten slotte blijkt, dat ook gecombineerde organi saties van werkgevers en werknemers hun weg tot het Ge meentebestuur kunnen vinden, zooals b.v. de patroons- en arbeidersorganisaties in het huurauto- en taxibedrijf, die gezamenlijk met plannen tot ordening van hun bedrijf bij Burgemeester en Wethouders kwamen. De mogelijkheid van contact met de burgerij bestaat dus thans reeds in velerlei schakeering, doch is uiteraard voor uitbreiding steeds vatbaar. Ik meen echter, dat daar voor een apparaat, als in Nijmegen in werking is gebracht, te grootscheepsch en te log is. Ik zou daarin kunnen mee gaan, wanneer zou zijn te voorzien, dat dergelijke commissies vrij geregeld werk zouden hebben. Ziet men echter in Nijmegen de practijk, dan blijkt, dat slechts sporadisch adviezen worden uitgebracht en gevraagd. Dit doet de belangstelling en de ambitie bij de commissieleden te niet gaan en men is nog verder van huis dan wanneer er geen commissies zijn. M.i. mag het initiatief tot het tot stand brengen van een dergelijk eenvoudig of meer uitgebreid stelsel dan ook niet uitgaan van de Gemeente. Wil men in een bepaalde tak van maatschappelijk leven zelf tot een inderdaad repre sentatieve commissie komen, dan kan de Eaad deze commissie erkennen en haar adviezen vragen of afwachten. Ik geloof echter, dat het gemeentebelang meer gediend zal zijn met commissies ad hoe voor onderwerpen, die een breede en deskundige voorbereiding vereischen. Het College kan dan voor zich vastleggen, dat het meer dan thans ge bruikelijk de thans bestaande organisaties raadpleegt en er kunnen voor meer onderwerpen dan thans het geval is, commissies ad hoe worden ingesteld. Ik geef dan ook in overweging den Eaad onder mede deeling voor zoover noodig van het voorafgaande, voor te stellen niet over te gaan tot het instellen van contact commissies, doch zich uit te spreken in dien zin, dat, wanneer op particulier initiatief een voor een bepaalden tak van maat schappelijk leven representatieve commissie tot stand mocht komen, hij in principe bereid is deze te erkennen en daar mede contact te onderhouden. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GEOEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 13