MAANDAG 24 OCTOBEE 1938. 205 Benoeming gem. commissaris N, V. L. Duinw. Mij. (van Eek e.a.) oogenblik dezen gemeentelijken commissaris noodig acht, in die functie liet, dan wanneer men in deze vacature thans niet voorziet. Wanneer er een vacature is, kan men later nog eens rustig nagaan of aanstelling van een gemeentelijk commissaris gewenscht is, of dit in een anderen vorm geregeld moet worden, dan wel of een ander persoon dan de heer van Ginkel benoemd moet worden. Dan staat die zaak veel meer open voor een vrije beslissing. Het zou niet goed zijn, indien thans de definitieve be slissing werd genomen. Het zou ook niet gewenscht en bovendien onnoodig zijn, nu de heer van Ginkel ophoudt gemeentelijk commissaris te zijn. Indien volgens de statuten en concessievoorwaarden een gemeentelijk commissaris moet worden benoemd, kan men besluiten, voorloopig niet in de vacature te voorzien; er kunnen redenen zijn om de benoeming uit te stellen. Spreker is er geen voorstander van tot het doen van een uitgave te besluiten, omdat het over een klein bedrag gaat, indien hij er van overtuigd is, dat de uitgave totaal onnoodig is. In dergelijke gevallen heeft men wel langer over kleinere bedragen dan 700.gesproken. Op grond van het een en ander stelt spreker voor, niet in de vacature te voorzien. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer van Eek, luidende: „Ondergetekende stelt voor in de vacature van gemeentelijk commissaris bij de Waterleiding-Maatschappij niet te voorzien." De Voorzitter heeft eigenlijk reeds tegen het voorstel van den heer van Eek alle bezwaren aangevoerd, welke spreker er tegen te berde kan brengen. Met nadruk wijst spreker er op, dat de statuten en concessievoorwaarden de aan stelling van een gemeentelijken commissaris vereischen. Indien men er aan twijfelt, of de instelling op zich zelf juist is, mag men niet op grond hiervan besluiten tot aan houding van de benoeming, maar moet men besluiten tot afschaffing van het instituut en tot wijziging van de statuten en concessievoorwaarden. Indien men geen zeker heid heeft omtrent de handhaving of de afschaffing, is het logisch, dat men de instelling handhaaft totdat men op goede gronden tot de overtuiging is gekomen, dat het beter is tot de afschaffing te besluiten en dienovereenkomstig de statuten en concessievoorwaarden te wijzigen. Indien men thans een ander in de plaats van den heer van Ginkel moest benoemen, zou spreker zich kunnen voor stellen, dat men zei: laten wij niet iemand voor een half jaar aanwijzen, want misschien zullen wij op ons besluit moeten terugkomen. In dit geval is echter de commissaris bereid zijn werk gedurende een half jaar voort te zetten en is er ook alle aanleiding de zaak te continueeren. De heer Verweij wenscht den Eaad mede te deelen, hoe hij als president-commissaris van de Leidsche Duinwater Maal schappij over deze zaak denkt. De vraag, of het instituut van gemeentelijk commissaris van de Leidsche Duinwater Maatschappij moet worden gecontinu eerd, is van groote principieele beteekenis. Zoolang de Eaad zich nog niet met zooveel woorden over dit groote principe heeft uitgesproken, hebben Burgemeester en Wethouders geen andere taak dan de bestaande reglementen en concessievoorwaarden na te komen en daarom stellen zij thans voor de zaak nog een half jaar aan te zien in afwachting van de definitieve beslissing. De Eaad zal te zijner tijd over het groote principe in zijn vollen omvang hebben te beslissen. Op deze gronden kan spreker zich dus niet vereenigen met het voorstel van den heer van Eek, maar geeft den Eaad in overweging te handelen overeenkomstig het door het College van Burge meester en Wethouders in overweging gegeven denkbeeld en den heer van Ginkel voor een half jaar als Gemeentelijk Commissaris te continueeren, dus de beslissing tijdelijk aan te houden. De heer van Eek blijft van meening, dat men veel vrijer staat wanneer men op het oogenblik niet in deze vacature voorziet dan wanneer men den eenmaal bestaanden toestand handhaaft en bovendien nog geld uitgeeft voor deze zaak, waardoor men te kennen geeft, dat men haar noodig acht. Dat is dus wel degelijk een vooruitloopen op de definitieve regeling van deze zaak. Spreker zegt niet, dat zijn fractie niet op eenige wijze wil medewerken op deze wijze tot regeling van de verhouding tusschen gemeente en Leidsche Duinwater Maatschappij, zij wil zich te dien opzichte niet binden, maar wanneer men een dergelijke uitgave doet, dan acht men die toch gerechtvaardigd en noodig; anders doet men haar niet. Spreker betwist, dat men door in deze Benoeming gem. eommissaris N.V. L. Duinw. Mij; e.a. (van Eek e.a.) vacature niet te voorzien reeds een beslissing neemt; in tegendeel, door handhaving van den bestaanden toestand bindt men zich veel sterker de handen. Immers, er moet een reden zijn om dien toestand te handhaven en het geld uit te geven. Sprekers voorstel maakt den Eaad veel vrijer. De heer van Weizen kan, hoewel hij in het algemeen het standpunt van den heer van Eek ten aanzien van de ver schillende gemeentelijke bemoeiingen kan onderschrijven, in dit geval niet met de opvatting van den heer van Eek meegaan. Waar de Eaad binnenkort een principieele uit spraak zal hebben te doen over de vraag, of het gemeentelijk commissariaat bij de Leidsche Duinwater Maatschappij al of niet zal worden gehandhaafd, is spreker er voor den heer van Ginkel voor een half jaar als gemeentelijk commissaris te continueeren. Spreker is het niet eens met den heer van Eek, dat de Eaad zich daardoor eenigermate zou binden ten aanzien van de principieele uitspraak, die hij later zal hebben te doen. Handhaving van den heer van Ginkel als gemeentelijk commissaris gedurende dit half jaar heeft principieel geen, althans zeer ondergeschikte beteekenis. Het voorstel van den heer van Eek wordt verworpen met 22 tegen 12 stemmen. Tegen stemmen: de heeren van Weizen, van der Eeijden, Wilbrink, van der Kwaak, de Eeede, Keij, Manders, Bergers, Beekenkamp, Wilmer, Coster, Lombert, Tobé, Würtz, Eikerbout, van der Laan, van Eosmalen, van der Tas, Splinter, van Stralen, Verweij en Tepe. Vóór stemmen: de heeren Groeneveld, van Eek, Snel, Dubbeldeman, Schüller, Jongeleen, mevrouw Braggaar, mevrouw de Cler, de heeren Valentgoed, ILessing, Carton en Oostveen. Vervolgens wordt benoemd, zulks voor het tijdvak van 1 Januari tot en met 30 Juni 1939, de heer N.C.F. van Ginkel met 22 stemmen; 12 stemmen waren van onwaarde. De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite. III. Voorstel in zake het wijzigen van het raadsbesluit van 11 Januari 1932 betreffende de huur van het gebouw aan den Stillen Bijn No. 3. (1^2) IV. Voorstel tot het verkoopen van een gedeelte van het Consciëntieplein, kadastraal bekend gemeente Leiden, Sectie E No. 1160 (ged.), aan C. de Groot, te Leiden. (163) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen III en IV besloten. V. Voorstel tot het verlengen van den termijn van ont ruiming van een tiental onbewoonbaar verklaarde woningen. (164) De heer van Eek heeft met teleurstelling van dit voorstel kennis genomen. Een besluit tot onbewoonbaarverklaring wordt genomen in het algemeen belang en heeft natuurlijk alleen beteekenis, wanneer die woningen ook inderdaad ontruimd worden. Nu stellen Burgemeester en Wethouders voor den termijn van ontruiming voor een tiental onbewoon baar verklaarde woningen te verlengen, op grond van het feit, dat de bewoners van die woningen opgeven geen ge schikte woning te kunnen krijgen. Op zichzelf is dit een deugdelijk argument en spreker zou niet gaarne willen adviseeren om deze mensehen uit hun woningen te zetten, maar anderzijds wekt dit toch een gevoel van teleurstelling bij spreker op. Kan nu ieder die in een onbewoonbaar verklaarde woning zit, ontheffing van de verplichting tot ontruiming van deze woning krijgen, wanneer hij zegt geen geschikte woning te kunnen vinden? Er is toch wel een zekere, zij het niet bijzonder groote reserve van woningen van elke gezinsgroote aanwezig! Wanneer nu iemand zegt, geen geschikte woning te kunnen vinden, wat doet het gemeentebestuur dan? Tracht het dan gedaan te krijgen, dat dat gezin dan toch uit die woning gaat, tracht het dat gezin tegemoet te komen door een woning te zoeken of worden, in het uiterste geval, wanneer men de verhuis kosten niet kan betalen, deze kosten dan door Maatschappelijk Hulpbetoon vergoed? Legt het gemeentebestuur zich dus niet lijdelijk neer bij het feit, dat iemand geen geschikte woning kan krijgen en dus die woning niet ontruimt? Spreker zal zich tegen dit voorstel niet verzetten, maar hij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 5