204 MAANDAG 24 OCTOBER 1938. Benoeming Curator Gymnasiume. a. (I lessing e.a.) Hieruit blijkt dus vrij duidelijk, dat het Curatorium in geen enkel opzicht buiten zijn boekje is gegaan en dat men absoluut niet bevreesd behoeft te zijn, dat Curatoren meer zullen zien naar de geestesrichting dan naar den technischen kant van de zaak. Maar bovendien is de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, die een soortgelijke taak heeft, volledig samengesteld naar geestesrichtingen; dat beginsel is door den Raad volledig onderschreven en is op initiatief van een anti-revolutionnair raadslid aan vaard. Toen is door het College geen enkel bezwaar gemaakt. Spreker ziet niet in waarom voor het Curatorium van het Stedelijk Gymnasium een uitzondering moet worden ge maakt en hij blijft er bij, dat het gewenscht is, dat daarin ook de sociaal-democratische geestesrichting vertegenwoor digd zal zijn. De Voorzitter heeft hetgeen hij gezegd heeft niet gezegd namens het College van Burgemeester en Wethouders, maar in zijn qualiteit als Burgemeester en hij handhaaft dit volkomen. Wordt benoemd met 18 stemmen de heer Prof. Dr. J. N. Bakhuizen van den Brink; de heer Mr. D. A. van Eek ver kreeg 15 stemmen, terwijl 1 stem van onwaarde was. II. Benoeming van een gemeentelijken commissaris bij de jV.V. Leidsche Duinwater Maatschappij. (161) De heer v;an Eek zegt, dat de heer van Ginkel indertijd, toen de banden tusschen de Leidsche Duinwater Maatschappij en de gemeente nog niet zoo eng waren, als Gemeentelijk Commissaris aan de gemeente buitengewoon belangrijke diensten heeft bewezen. Nadat deze verhouding echter veranderd was, en de gemeente doordat zij het meerendeel der aandeelen in haar bezit had gekregen, overwegenden invloed op den gang van zaken bij de Leidsche Duin water Maatschappij kon uitoefenen door de benoeming van verscheidene Commissarissen zoo is onder anderen de Wethouder van Financiën voorzitter van Commis sarissen geworden is bij sprekers fractie herhaal delijk de vraag gerezen, of het oogenblik niet was aan gebroken om aan dit Commissariaat van den heer van Ginkel een einde te maken. Sprekers fractie heeft die zaak echter laten rusten, omdat vaststond dat na betrekkelijk korten tijd de heer van Ginkel zou aftreden met het oog op zijn leeftijd. Burgemeester en Wethouders hebben inder tijd aan den Raad medegedeeld, dat het gewenscht werd geacht het Commissariaat te verlengen, maar uiterlijk tot 31 December 1938. Op dien datum is dus de functie van gemeentelijk commissaris bij de Leidsche Duinwater Maat schappij vacant. Het zou naar sprekers oordeel beter zijn geweest, indien het College had voorgesteld, het commissariaat te verlengen, zoodat geen persoonlijke benoeming plaats had. Dit is echter een kwestie van vorm. De sociaal-democratische fractie staat nu voor de vraag, of het in de gegeven omstandigheden gewenscht is, den heer van Ginkel wederom als Gemeentelijken commissaris te benoemen. Zij ontkent niet, dat het eenig voordeel kan hebben, indien in een besturend college iemand zitting heeft als de heer van Ginkel, een man met kennis van zaken in het algemeen en in het bijzonder wat betreft de Leidsche Duinwater Maatschappij, maar zij is zeker nieter van overtuigd, dat het noodig is. Allen zullen het wel met elkaar er over eens zijn, dat aan het hoofd van de Leidsche Duinwater Maatschappij staat een buitengewoon bekwaam directeur, die volkomen aan de eischen voldoet. Nu meerdere gemeentelijke commissarissen uit den Raad worden benoemd en de Wethouder van Financiën voorzitter van den Raad van Commissarissen is, acht sprekers fractie het niet noodig en zeker niet noodzakelijk, dat iemand buiten den Raad als gemeentelijk commissaris optreedt. In dezen tijd moet men bezuinigen op allerlei zaken, die men wel nuttig, maar niet noodzakelijk acht. Er worden zelfs pogingen aangewend, ook in dezen Raad, om te be zuinigen op zaken, die wel noodzakelijk zijn. Is het nu verantwoord een uitgave, die niet beslist noodig is, te doen, eenvoudig omdat een bepaalde toestand bestaat? De sociaal democratische fractie heeft er over gezwegen, toen het niet noodig was de zaak ter sprake te brengen, omdat men wist, dat na korten tijd een einde aan de functie zou komen. Aangezien 31 December 1938 inderdaad een einde aan deze functie zou kunnen komen, acht sprekers fractie het niet gewenscht, deze onnoodige uitgave te doen en daarom, stelt zij voor, in de vacature niet te voorzien. Later kan men nagaan, wat verder moet gedaan worden. Benoeming gem. commissaris N.V. L. Dninw. Mij. (Bergers e.a.) De heer Bergers zegt, dat indien de heer van Eek zich goed ingewerkt had in de zaken van de Leidsche Duin water Maatschappij, hij zeker niet de redevoering zou hebben gehouden, die hij zooeven heeft uitgesproken, maar wel het voorstel van het College zou hebben toegejuicht, De zuinigheid, welke de heer van Eek in dezen wil betrachten, zoude weieens een zuinigheid kunnen zijn, die de wijsheid bedriegt. Het is gewenscht, dat de Raad het voorstel van het College aanneemt, omdat er op het oogenblik bij de Leidsche Duinwater Maatschappij zaken aanhangig zijn, waarbij de heer van Ginkel zeer goede diensten zal kunnen bewijzen. De heer Wilbrink betreurt het, dat de heer van Eek thans tracht een spaak in het wiel te steken. Het was den heer van Eek bekend, dat zoowel in den Raad als in het College van Burgemeester en Wethouders een strooming bestaat, die de zaak in haar geheel wil bezien. Het financieele argument legt geen gewicht in de schaal. Wanneer men inderdaad meent, dat groote belangen van de gemeente op het spel staan ten opzichte van de bedrijfs- politiek, die de gemeente in dezen tijd heeft te voeren, wat de heer van Eek schijnt te ontkennen, kan men er geen overwegend bezwaar tegen hebben, dat deze,zaak nog een half jaar wordt aangehouden. Spreker hoopt dan ook, dat de heer van Eek alsnog op deze zienswijze zal terugkomen en het College in dezen zal steunen en dat men in dien tijd gelegenheid zal krijgen de zaak in haar volle breedte te bespreken. De Voorzitter sluit zich aan bij de woorden van den heer Wilbrink, en wijst de gedachte van den heer van Eek van de hand. Het College is niet gekomen met een voorstel om het gemeentelijk commissariaat bij de Leidsche Duinwater Maatschappij te verlengen, zooals de heer van Eek wenschte, omdat het deze zaak wenscht te onderzoeken en nog niet tot de overtuiging gekomen is, of dit Commissariaat al dan niet gehandhaafd moet worden. Met het oog daarop acht het College het onder de tegenwoordige omstandigheden raadzaam den heer van Ginkel te verzoeken, deze functie voorloopig nog gedurende een half jaar te blijven waar nemen, waarbij nog komt het door den heer Bergers aan gevoerde argument, dat er nog allerlei zaken zijn, waarin de heer van Ginkel nog zeer nuttig werkzaam kan blijven. Laat de Raad dus het College nog gelegenheid geven om binnen niet al te langen tijd te komen met een voorstel, werkelijk ten principale, inzake de al of niet handhaving van het Gemeentelijk Commissariaat bij de Leidsche Duin water Maatschappijdan kan de Raad daarover een be slissing nemen, maar laat de Raad dan ook intusschen den heer van Ginkel als commissaris continueeren. Zoowel de Statuten als de concessie-voorwaarden vorderen, dat er een gemeentelijk commissaris isnu een besluit te nemen tegen de Statuten en tegen de concessie-voorwaarden in zou niet juist zijn. Spreker hoopt, dat de heer van Eek er genoegen mee zal nemen dat het College inderdaad voornemens is deze zaak ten principale in den Raad te brengen en te doen beslissen, en dat hangende deze zaak de heer van Ginkel als commissaris gecontinueerd wordt. De heer Eikerbout vereenigt zich met het standpunt van den Voorzitter en van den heer Wilbrink. Spreker meent, dat men in de toekomst niet meer een gemeentelijk commissaris bij de Leidsche Duinwater Maatschappij zal noodig hebben, maar spreker is het met het College eens, dat het onjuist is, om over deze zaak nu direct een principieele beslissing te nemen. De heer van Eek kan niet beoordeelen, of het aanblijven van den heer van Ginkel, zooals de heer Bergers zeide, gewenscht is met het oog op de hangende zaken, maar spreker gelooft niet dat de heer Bergers op dit punt spreekt namens alle Commissarissen van de Duinwater Maatschappij sommige Commissarissen denken daarover wel anders. De heer Bergers heeft ook niet gezegd, welke belangrijke zaken zonder den steun van den heer van Ginkel niet afgehandeld zouden kunnen worden. Spreker acht onjuist het argument, dat men door over eenkomstig sprekers voorstel niet in deze vacature te voor zien, zou vooruitloopen op de later door den Raad te nemen beslissing omtrent de al of niet handhaving van het Gemeentelijk Commissariaat bij de Leidsche Duinwater Maatschappijspreker weet ook wel, dat het plan bestaat deze zaak nog eens onder oogen te zien, maar men zou op de definitieve beslissing daaromtrent veel meer vooruitloopen, wanneer men den heer van Ginkel, omdat men op het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 4