MAANDAG 24 OCTOBEE 1938. 203 Benoeming Curator Gymnasium. (Wilbrink e.a.) woordigen; wanneer deze gepasseerd zou zijn voor prof. Bakhuizen van den Brink, dan zouden de sociaal-democraten hier met recht kunnen zeggen: wij vertegenwoordigen een zooveel grootere fractie van de gemeenschap dan prof. Bakhuizen van den Brink, waarom mogen wij geen ver tegenwoordiger in het Curatorium hebben? Maar zoo staat de zaak niet. Curatoren meenen, dat de vijf faculteiten in hun College vertegenwoordigd moeten zijn en zij achten prof. Bakhuizen van den Brink een uitnemenden candidaat daarvoor, en dan ziet spreker niet in waarom juist nu, waar de sociaal-democraten al 18 jaren de gelegenheid hebben gehad te trachten een hunner in het College van Curatoren te doen benoemen, deze candidaat met zijn uit nemende qualiteiten zou moeten worden afgewezen. Daarom hoopt spreker, dat de Eaad de aanbeveling van Curatoren zal volgen. De heer Beekenkamp wil nog even een punt uit de rede van den heer Hessing rechtzetten, die spreker blijkbaar verkeerd heeft verstaan. Spreker heeft zich zeer nadrukkelijk onthouden een opmerking te maken gelijk de heer Hessing spreker in den mond legt. Spreker heeft in het geheel niet gezegd, dat de sociaal-democratie niet vertegenwoordigd behoeft te zijn in het College van Curatoren; hij heeft zijn oppositie tegen het sociaal-democratisch denkbeeld hoofd zakelijk gebaseerd op den naar sprekers meening minder gelukkige candidatuur, van die zijde naar voren gebracht. Nu zegt de heer Hessing: wij hebben ook wel theologen tot onze beschikking, maar voorzoover spreker weet zijn dergelijke theologen in Leiden niet voorhanden. Woonde Ds. Horreüs de Haas of Ds. Banning in Leiden, Curatoren zouden misschien hun candidatuur in overweging hebben willen nemen. Den Voorzitter heeft het gefrappeerd, dat blijkbaar onder handelingen tusschen het College van Curatoren van het Stedelijk Gymnasium en de sociaal-democratische raads fractie zijn gevoerd, hetgeen spreker zeer vreemd voorkomt en wat hij ten eenen male afkeurt. De Curatoren hebben te maken met den Eaad en niet met de fracties, waarin de Eaad zich wenscht te verdeelen. Spreker zou het uit den booze achten, indien colleges, die in de stad werkzaam zijn ten behoeve van instellingen van de gemeente, voeling gingen houden met raadsfracties (misschien straks met individueele raadsleden) omtrent de te volgen politiek. In de woorden van den heer Hessing is in het geheel niet en in die van de andere leden is niet zoo scherp als spreker het wil stellen tot uiting gekomen, dat ten aanzien van de benoeming van leden van het College van Curatoren van het Stedelijk Gymnasium (en hetzelfde wil spreker volhouden met betrekking tot de benoeming van leden van de Com missie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs) de politiek niet de minste rol mag spelen. Het zou volgens spreker zeer gevaarlijk zijn, indien men dit stelsel in de gemeente ingang wilde doen vinden. Spreker wil er niet in den breede over discussieeren, doch wenscht den raadsleden alleen in overweging te geven goed na te denken over wat men zou doen, indien men besloot ten aanzien van dergelijke commissiën (de raadscommissiën vallen er buiten), die zich hebben te bemoeien met zaken van het onderwijs, de politiek een rol te doen spelen, en over de vraag, wat daarvan de resultaten zouden kunnen zijn. De heer Hessing gevoelt zich genoopt, j uist in het belang van het College van Curatoren, dat na het betoog van den Voorzitter in een slecbt daglicht is komen te staan, volledige mededeeling van den gang van zaken te doen. Het is natuur lijk niet de bedoeling van den Voorzitter, het Curatorium in een slecht daglicht te plaatsen. Wethouder Tepe verklaarde in de vergadering van 4 October 1937, dat hij de opmerkingen van den heer van Eek meer beschouwde als een uiting van diens opinie, welke op die manier aan de publiciteit kon worden prijsgegeven, dan als opmerkingen, waarop de heer van Eek een antwoord van het College verwachtte. Het College van Curatoren, dat uiteraard kennis heeft genomen van de opmerkingen van den heer van Eek, heeft naar sprekers meening in het geheel niet verkeerd gehandeld, toen het aan de sociaal-demo cratische raadsfractie den volgenden brief zond: ,,Wij hebben de eer U mede te deelen, dat Prof. Dr. L. Knappert het voornemen heeft met ingang van 1 October 1938 ontslag te vragen als lid van ons College. Naar ons werd medegedeeld heeft de heer Mr. D. A. van Benoeming Curator Gymnasium. (Hessing.) Eek als Voorzitter van Uw fractie in de vergadering van den Gemeenteraad van 4 October 1937 naar aanleiding van ons voorstel tot herbenoeming, respectievelijk benoeming van de heeren Dr. W. P. Jorissen en Prof. Dr. J. de Vries tot lid van ons College, de opmerking gemaakt, dat Uw fractie een volgende vacature gaarne vervuld zou zien door iemand, die de sociaal-democratische beginselen is toegedaan. Uw Voorzitter bracht daarbij naar voren, dat in de Com missie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs de ver schillende geestesrichtingen in den Eaad zijn vertegen woordigd en merkte vervolgens op: ,,Nu zijn in het College van Curatoren de Eoomsch-Katholieken, de Orthodox-pro testanten en de vrijzinnige richting vertegenwoordigd, maar een vertegenwoordiger van de socialistische richting ont breekt nog in het College." Wij stellen er prijs op naar aanleiding van dit betoog bet volgende op te merken. De stelling van Uw Voorzitter, als zouden verschillende politieke richtingen in ons College zijn vertegenwoordigd, berust op een misvatting. Juist is, dat een onzer leden katholiek en een ander orthodox-pro testant is, terwijl de andere leden wellicht onder de „vrij zinnige richting" zouden kunnen worden ondergebracht. Geen onzer leden heeft echter zitting als vertegenwoordiger van de een of andere politieke richting, doch ieder ver tegenwoordigt zij het niet officieel een academische faculteit. Waar er vijf faculteiten zijn en ons College 6 leden telt, heeft één faculteit een dubbele bezetting. Hoewel dat door omstandigheden vroeger wel anders was, bestaat thans de vrijwel ideale toestand, dat de voor een Gymnasium zoo belangrijke litteraire faculteit twee vertegenwoordigers heeft, n.l. een classicus en een neerlandicus. Een dergelijke samenstelling van het Curatorium biedt o.i. de beste waar borgen, dat het de hem door de Hoogeronderwijswet opge dragen taak naar den eisch vervult. Een gymnasium bereidt immers uitsluitend voor tot de studie aan een universiteit of hoogeschool en het is van uitnemend belang, dat Curatoren eenerzijds deze voorbereiding zelf hebben ontvangen, ander zijds de resultaten van deze opleiding uit eigen practijk kunnen beoordeelen. Uit het bovenstaande moge U blijken, dat wij overtuigd zijn voor de vervulling eener vacature slechts eischen van deskundigheid te moeten stellen, terwijl de politieke richting van een candidaat bij ons geen ge wicht in de schaal legt en o.i. ook niet mag leggen. Voor het vervullen van de a.s. vacature meenen wij dan ook een theoloog in aanmerking te moeten brengen. Mocht Uw fractie wenschen een candidaat, die aan de door ons opgesomde vereischten voldoet, onder onze aandacht te brengen, dan zullen wij zeer gaarne overwegen dezen een plaats op de door ons bij den Gemeenteraad in te dienen aanbeveling te geven. Uw berichten zien wij met belangstelling tegemoet." De sociaal-democratische raadsfractie heeft daarop het volgende geantwoord: „Met aandacht nam onze fractie kennis van üw geëerd schrijven van No. 12 d.d. 29 Augustus 1938. De uiteenzetting omtrent de samenstelling van Uw college hebben wij met belangstelling gevolgd en wij hebben daaruit geconcludeerd dat hoewel de opvatting van onzen voor zitter als een misvatting werd aangemerkt toch door U wordt onderschreven dat in feite de drie door hem genoemde geestesrichtingen in Uw college zijn vertegenwoordigd. Dat bovendien elke faculteit in Uw college één of meer vertegenwoordigers vindt, is een omstandigheid welke het curatorium bij de uitoefening van de aan hem opgedragen taak ten goede kan komen, doch zooals in Uw schrijven reeds werd opgemerkt, is deze vertegenwoordiging geen officieele. Wij mogen echter onder Uwe aandacht brengen, dat de Eaad onzer Gemeente bij de samenstelling der Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs eene vertegen woordiging naar geestesrichtingen heeft aanvaardeen, naar onze wijze van zien, zeer juist standpunt. Immers, het lijkt ons onjuist, eenige richting, welke aan gehangen wordt door een belangrijke groep der burgerij te weren uit eenig college, dat met een besturende en/of toe zichthoudende taak is belast. Met name büjven wij het onjuist achten, dat de sociaal democratische richting in het Curatorium geen vertegen woordiging heeft. Het is daarom dan ook dat wij U met klem moeten verzoeken voor de komende vacature in het Curatorium op Uwe aanbeveling aan den Eaad te plaatsen een sociaal democraat, terwijl wij in dit verband Uwe aandacht vestigen op Mr. D. A. van Eek."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 3