104 het sub c tot en met e bedoelde gebruik of genot, per vierkanten meter, per dag0.10 b. voor een vaste standplaats gedurende een ge heel jaar, per vierkanten meter, per jaar5. c. voor een tweewieligen wagen of voor een drie- wielig transportrijwiel, per dag0.15 d. voor een twee- of vierwieligen paardenwagen (niet aangespannen), per dag0.20 e. voor een twee- of vierwieligen paardenwagen (aangespannen), voor een motortransportrijwiel of een automobiel, per dag0.30 Voor wagens van opkoopers is geen belasting ver schuldigd. VIII. op de algemeene dagmarkt, de algemeene avondmarkt, de algemeene markt en de z.g. St. Nicolaas- markt a. per vierkanten meter, per dag 0.15 b. voor een standplaats voor verkoop door z.g. standwerkers, per vierkanten meter, per dag. 0.40 c. voor een vaste standplaats gedurende een ge heel jaar zoowel op de algemeene dagmarkt als op de algemeene avondmarkt, per vierkanten meter, per jaar10. d. voor een vaste standplaats gedurende een ge heel jaar voor verkoop door z.g. standwerkers zoowel op de algemeene dagmarkt als op de algemeene avondmarkt, per vierkanten meter, per jaar 28. IX. op de z.g. 3 Octobermarkt per vierkanten meter, per dag Abt. 3. 0.50 Het marktgeld wegens het in artikel 1 onder b omschreven gebruik of genot bedraagt per vierkanten meter: a. per week0.10 b. per jaar2. Art. 4 Het marktgeld wegens het in artikel 1 onder c omschreven gebruik of genot bedraagt per vierkanten meter, per dag ƒ0.06. Dit marktgeld is slechts verschuldigd wegens het gebruik of genot op die dagen, waarop de in artikel 1 onder c bedoelde inrichtingen zijn geopend voor het verkoopen of ten verkoop uitstallen of aanbieden van goederen of waren. Art. 5. Onder jaar verstaat deze verordening het kalenderjaar, onder week het tijdvak van Maandag tot en met den eerste volgenden Zaterdag en onder dag een tijdvak van 24 uren, beginnende en eindigende te middernacht. Gedeelten van een jaar, week, dag, strekkenden meter en vierkanten meter worden voor een geheel berekend. Art. 6. Het marktgeld is verschuldigd door hem, die het in artikel 1 omschreven gebruik of genot heeft. Art. 7. De inning van het marktgeld geschiedt door den Directeur en den Adjunct-Directeur van den Markt- en Havendienst, alsmede door de verder daartoe door Burgemeester en Wet houders aangewezen ambtenaren. Art. 8. De betaling van het marktgeld geschiedt op de eerste aanvrage van de met de inning belaste ambtenaren en wel: a. voor zoover het per dag wordt berekend, op den dag van het in artikel 1 omschreven gebruik of genot; b. voor zoover het per week wordt berekend, bij den aan vang van de week; c. voor zoover het per jaar wordt berekend, met uit zondering van het in artikel 3 onder b bedoelde marktgeld, op den eersten marktdag van ieder kwartaal, telkens voor een vierde gedeelte; d. voor zoover het krachtens het bepaalde in artikel 3 onder b is verschuldigd, bij den aanvang van het jaar. Van elke betaling wordt een bewijs afgegeven, waarvan het model door Burgemeester en Wethouders wordt vast gesteld. Art. 9. Het in artikel 8 bedoelde bewijs, afgegeven wegens betaling van het krachtens artikel 2 sub I onder a tot en met ver schuldigde marktgeld, wordt bij de toegangen tot de veemarkt ingenomen. Art. 10. Het bewijs van betaald marktgeld, behalve het in het vorige artikel bedoelde, moet op de eerste vordering van de in artikel 7 genoemde ambtenaren worden getoond en hun, desgevraagd, in handen worden gegeven. Blijft de belasting plichtige in gebreke aan die vordering te voldoen, dan wordt hij geacht het marktgeld niet te hebben betaald. Art. 11. Onverminderd de bevoegdheid van de in artikel 7 genoemde ambtenaren om hem, die nalatig is in het betalen van het verschuldigde marktgeld, den ingenomen, voor den openbaren dienst bestemden gemeentegrond onmiddellijk te doen ont ruimen, wordt het marktgeld door den Gemeente-Ontvanger ingevorderd overeenkomstig de artikelen 291 tot en met 295 van de Gemeentewet. Art. 12. Onverminderd het bepaalde bij artikel 306 der Gemeente wet wordt het niet- of niet behoorlijk vervullen van de formaliteiten, welke tot richtige heffing der belasting worden gevorderd, gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. Art. 13. Voor de toepassing van de artikelen 299 en 300 der Ge meentewet treedt de Inspecteur der Gemeentebelastingen in de plaats van den Baad of van den Burgemeester. Art. 14. Deze verordening treedt in werking op den eersten dag van het kalenderkwartaal, volgende op dat, waarin het bericht der Koninklijke goedkeuring bij bet gemeentebestuur is ingekomen. Alsdan vervallen de verordening van 17 Mei 1920 (Ge meenteblad Xo. 23), laatstelijk gewijzigd bij verordening van 26 Augustus 1935 (Gemeenteblad Xo. 30), regelende de heffing van eene belasting onder den naam van „Marktgeld" in de gemeente Leiden, en de verordening van 17 Mei 1920 (Ge meenteblad Xo. 23), gewijzigd bij verordening van 24 April 1922 (Gemeenteblad Xo. 31), regelende de invordering van de belasting onder den naam van „Marktgeld" in de gemeente Leiden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 4