MAANDAG 11 JULI 1938. 179 Wachtgeldverordeninge.a. (Eikerbout e.a.) vorderde. Het was den Eaad dus reeds bekend spreker meent zelfs, dat de Wethouder het hem de vorige maal reeds heeft gezegd dat de Minister zich tegen de bepaling ver klaarde. De heer Goslinga vestigt er de aandacht op, dat de Eaad niets meer kan doen, indien Gedeputeerde Staten het Baads- besluit van 22 November 1937 ter vernietiging aan de Kroon voordragen. De heer van der Voort geeft zich zelf dan ook een klap in het gezicht, indien hij zich niet met het voorstel van het College vereenigt. De Eaad maakt slechts een gebaar, indien hij het voorstel van het College verwerpt en moet volstaan met te verklaren, in dit geval te hebben gedaan, wat hem mogelijk was. Indien de Eaad zich tegen het voorstel van het College verzet, slaat hij de verzenen tegen de prikkels, gelijk de Voorzitter nu opmerkt. De heer Tcpc zegt, dat de Minister in diens brief van 28 Juli 1937 heeft verklaard het slapend houden van het wachtgeld niet wenschelijk te achten en omtrent de premie betaling het volgende heeft geschreven: „Evenmin acht ik het juist, dat de premie voor behoud van uitzicht op gezinspensioen gedeeltelijk ten laste van het betrokken orgaan komt. In het tweede lid van artikel 43 der Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240) biedt reeds een voldoende tegemoetkoming aan hen, die op grond van één der in dat lid genoemde redenen zijn ontslagen. Mijns inziens is het niet gewenscht deze ontslagenen nog verder te bevoorrechten boven hen, aan wie om andere redenen ontslag is verleend." Thans hebben Gedeputeerde Staten evenwel medegedeeld, dat de Minister het opnemen van een dergelijke bepaling in een verordening niet goedkeurt. Het aanmerkelijke verschil is, dat de Minister eerst heeft medegedeeld het niet wenschelijk te achten en thans heeft verklaard, zich er niet mede te kunnen vereenigen. Den eersten keer is het dus niet zoo sterk gezegd als nu. De heer Eikerbout stelt vast dat ook de heer Goslinga ten aanzien van dit punt wel eenigszins van gedachten is ver anderd. Hoewel hem den vorigen keer uit de verstrekte gegevens bekend was, dat de Minister daartegen bezwaren had, heeft hij zich toch voor het voorstel dat indertijd gedaan is verklaard, maar nu is hij er toch tegen. Ieder is vrij zijn stem uit te brengen op de wijze, zooals hij wil, maar spreker veronderstelt dat er op het oogenblik bij den heer Goslinga een misverstand is. De heer Goslinga verklaart zich niet tegen verleening van een tegemoetkoming aan de wachtgelders in de kosten van behoud van uitzicht op gezinspensioen en tegen verlenging van de wachtgeldtermijnen bij herplaatsing van wachtgelders omdat de Minister er bezwaar tegen heeft, maar omdat hij deze in zich, na de bestrijding door het College, onjuist vindt. Spreker heeft over de bezwaren van den Minister tegen ver lenging van de wachtgeldtermijnen bij herplaatsing van wachtgelders niet gesproken; hij heeft, evenals alle Baads- leden, gestemd voor het voorstel tot verleening van een tegemoetkoming aan wachtgelders in de kosten van behoud van uitzicht op gezinspensioen, maar nu Gedeputeerde Staten mededeelen dat de Minister daartegen bezwaar heeft, kan spreker er zich niet mee vereenigen. De Voorzitter kan niet begrijpen dat men bezwaar blijft maken tegen het voorstel van het College tot intrekking van het raadsbesluit van 22 November 1937. Vóórdat men dit besluit nam, wist men niet dat de Minister daartegen bezwaar had; toen het ter goedkeuring aangeboden werd, heeft de Minister deze goedkeuring geweigerd. Welken zin heeft het nu nog eens goedkeuring aan den Minister te vragen? Dan weigert hij de goedkeuring nog eens. De Eaad heeft dit besluit genomen, wetende dat de Minister het niet gewenscht achtte, maar toen dit besluit genomen was, is de Eaad te weten gekomen, dat de Minister het niet zou goedkeuren. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub b besloten. (De heer Keij was inmiddels ter vergadering gekomen). X. Voorstel: a. tot het aankoopen van gronden met opstallen aan den Kanaalweg, den Zocterwoudsclieweg en de spoorbaan LeidenWoerden Aankoop van gronden, bestemd voor industrieterrein, (van Eek) e.a. aan Kanaalweg, enz. b. tot het aangaan van een transactie met de N.V. Leidsche Textielfabrieken Gebrs. van Wijk en Co., te Leiden, inzake aan- en verkoop van terreinen resp. aan den Hoogen Rijndijk en den Kanaalweg; e. tot liet inbrengen van eenige der sub a en b bedoelde gronden in het gemeentelijk grondbedrijf; d. tot liet vaststellen van de desbetreffende begrootings- staten. 123) De heer van Eek spreekt zijn bijzondere waardeering uit over de houding van Burgemeester en Wethouders ten dezen, dat zij in deze bijzonder moeielijke financieele omstandig heden een dergelijk voorstel doen. Daartoe behooren durf en vertrouwen in de toekomst. Het doet in deze benarde omstandigheden weldadig aan, dat een College met een der gelijk voorstel durft komen. De aanneming van dit voorstel zal ontzaglijke financieele gevolgen hebben en daarom wenscht spreker, lettende op den benarden toestand van de gemeente lijke schatkist, zijn groote waardeering voor de indiening van dit voorstel te uiten. De gemeente Leiden vindt haar hoofdbronnen van bestaan in de nijverheid, het marktwezen en de hoogeschool. Leiden als marktstad staat er niet bijzonder gunstig voor ten gevolge van de economische omstandigheden. De hoogeschool werpt niet meer zooveel voordeelen af als vroeger, nu vele stu denten hun woonplaats buiten Leiden kiezen. Indien het met de nijverheid en in het bijzonder met de textielnijverheid blijft gaan, als het de laatste jaren gegaan is, ziet de toe komst van Leiden er zeer treurig uit. Belangrijke fabrieken zijn uit Leiden verdwenen. Het is niet onmogelijk, dat wan neer de nijverheid en in het bijzonder de textielnijverheid blijft achteruitgaan, de bevolking in aantal vermindert. Een gemeente houdt met den aanleg van straten, de brandweer, de verlichting, het onderwijs, de administratie enz. rekening met een bepaald aantal inwoners en komt in een onhoud- baren toestand te verkeeren, indien dit aantal vermindert. Ieder is er van overtuigd, dat achteruitgang in bevolking een ramp voor een gemeente is. Men kan de vraag stellen, of het niet beter is zorg te dragen, dat de bestaande bevolking op het bestaande peil blijft dan de bevolking te doen vermeerderen, waardoor misschien ook de moeilijkheden toenemen. Deze vraag beantwoordt spreker ontkennend. In de verplichting om voor het levensbest aan van een toenemende bevolking te moeten zorgen ligt een sterke psychologische factor opgesloten; men wordt ge dwongen zijn gedachten te laten gaan en alle krachten in te spannen om te bereiken, dat ook het toenemend aantal personen zoo mogelijk in betere financieele omstandigheden komt te verkeeren. Spreker juicht het daarom toe, dat het College dezen stap heeft gedaan, al zal dit financieele gevolgen hebben, en spreekt den wensch uit, dat het in dezelfde richting werk zaam zal blijven. Het voorstel, dat na dit agendapunt aan de orde zal komen, gaat tot op zekere hoogte in dezelfde richting. Natuurlijk moet men ook zorgen, dat bij uitbreiding van de bevolking het aantal personen, dat van buitengewoon geringe inkomsten moet leven en met werkloosheid te worstelen heeft, niet al te zeer toeneemt. Het ligt niet op den weg van de gemeente, bij dit voorstel daarvoor te zorgen: in de eerste plaats is het te hopen, dat de economische omstandigheden zoo worden, dat ook een zich uitbreidende fabriek voldoende afzetgebied voor haar producten kan vinden en in de tweede plaats ligt het op den weg van de vakvereenigingen er voor zorg te dragen, dat degenen, die door de fabriek hun brood verdienen, dit zoo kunnen doen, dat het redelijk te verantwoorden is. Spreker zal gaarne zijn stem aan dit voorstel geven, omdat het College bereid is geweest den Eaad voor te stellen voor het behoud van de fabrieken der N.Y. Leidsche Textiel fabrieken Gebrs. van Wijk Co buitengewoon zware finan cieele offers te brengen en reeds stappen heeft gedaan om het ook anderen mogelijk te maken, hun fabrieken in Leiden te vestigen. De heer Würtz begroet eveneens dit voorstel met zeer veel sympathie en brengt het College gaarne hulde voor wat het in dezen heeft gedaan. Spreker zou echter op drie punten gaarne eenige nadere inlichtingen ontvangen. Aangevraagd wordt een crediet van 291.600 80.000 371.600. Daarvan gaat echter af 63.738.wegens den verkoop van terreinen, zoodat men noodig heeft 307.862. terwijl aangevraagd wordt een crediet van 371.600. Men verwaarloost dus hierbij het bedrag, dat de gemeente van de firma van Wijk ontvangt wegens den verkoop van grond. Ik elk geval kan dat bedrag, althans voor een deel,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 5