MAANDAG 9 MEI 1938. 157 Premies bij blussclien van brand. (Wilbrink e.a.) dan kiest men den slechtsten weg, om den naam van het corps hoog te houden. De Voorzitter wenscht te volstaan met den Eaad te her inneren aan de wijze, waarop hij het artikel verdedigd heeft. De Commissaris van Politie en spreker hebben zich af gevraagd, of het wenschelijk was, premies aan de brandweer- kern toe te kennen en zijn daarbij gezwicht voor de over weging, dat den brandweermannen anders het geld zou worden onthouden, dat zij vroeger wel kregen en voorts voor de overweging, dat zij over slechts weinig vrijen tijd beschikken. Het nieuw ingediende amendement van den heer Goslinga (zie bl. 155) wordt verworpen met 17 tegen 13 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Schüller, Coster, Eikerbout, mevrouw de Cler, de heeren Bergers, Splinter, van Stralen, Verweij, Tepe, Dubbeldeman, Hessing, Groeneveld, Carton, van Weizen, van Eek, mevrouw Braggaar en de heer Jongeleen. Vóór stemmen: de heeren Würtz, Tobé, Wilbrink, Wilmer, van der Kwaak, van Rosmalen, van der Laan, Beekenkamp, Lombert, van der Tas, Manders, de Reede en Goslinga. (De1 heeren Keij en Valentgoed hadden inmiddels de ver gadering verlaten, terwijl de heer Manders weder ter ver gadering was gekomen). Artikel 1 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De heer Goslinga wenscht geacht te worden tegen dit artikel te hebben gestemd. Beraadslaging over artikel 2, waarbij tevens aan de orde komen: het amendement van den heer Eikerbout, luidende: „Ondergeteekende stelt voor om artikel 2 van de in inge komen stukken No. 75 opgenomen ontwerp-verordening als volgt te wijzigen: 1°. het eerste lid te lezen als volgt: „1°. Aan de ambtenaren van politie, die a. deel uitmaken van de bezetting van het brandblusch- materieel b. op het terrein van den brand op last van of namens den Commissaris van Politie aan de blussching deelnemen, worden, bij wijze van tijdelijke toelage, premies toegekend." 2. in het tweede lid „sub b. inplaats van 1.50 resp. 2. te lezen 3.en in plaats van „één straal, resp. van meer stralen" te lezen: „één straal of meer stralen"." het amendement van den heer van der Voort, luidende: „Ondergeteekende stelt voor in art. 2, 2e lid sub b van de Verordening regelende de toekenning van premies aan ambtenaren van politie voor het blusschen van brand 2 gulden te wijzigen in 3 gulden." De heer Eikerbout zegt, dat hij door zijn amendement om uit dit artikel te doen vervallen de woorden „kunnen bij be toonden voldoenden ijver door den Commissaris van Politie" niet den Commissaris van Politie wil disqualificeeren, doch dat het vanzelfsprekend is, dat alle ambtenaren in dienst van de gemeente, welke ook, met ijver en nauwgezetheid hun taak moeten vervullen. Daarom ziet spreker de nood zakelijkheid niet in, dat dit in deze verordening opnieuw naar voren gebracht wordt, te meer waar de bepalingen, voor komende in hoofdstuk 8 der verordening regelende den rechts toestand van de ambtenaren van politie, betreffende de disci plinaire straffen, op hen ten volle kunnen worden toegepast. Ook wanneer deze woorden uit deze verordening vervallen, kan iemand al heeft hij de premie ontvangen, op grond van art. 37 van de verordening regelende den rechtstoestand, door spreker genoemd, straf oploopen, wanneer hij zijn werk niet goed verricht. Deze bepalingen, eerst op 2 April 1938 door den Burgemeester vastgesteld, zijn wel zoo gesteld dat een bepaling als in deze verordening opgenomen totaal over bodig is. Wat betreft het tweede lid van dit artikel vraagt spreker zich af, waarom in Leiden altijd weer moet worden afgeweken van de regelingen, zooals deze in andere gemeenten bestaan. Zoo juist kwam het tot uiting bij de loonregeling en nu weer bij de premieregeling. Men dient er rekening mede te houden, dat tegenover het voordeel van de verhooging van het loon met 1,56 per week het nadeel staat, dat het bedrag, hetwelk vroeger voor de overuren werd betaald en per jaar gemiddeld 125.per man bedroeg, niet meer wordt gegeven. In de verordening van de gemeente Delft staat eenvoudig: Premies bij blusschen van brand. (Eikerbout e.a.) „Aan de ambtenaren van politie, deel uitmakende van de bezetting van het brandbluschmateriaal, wordt bij het blusschen van branden in de volgende gevallen een premie toegekend." Wat spreker voorstelt, is dus niet iets vreemds. De heer Goslinga: Dat neemt u niet over! De heer Eikerbout begrijpt niet, waarop de heer Goslinga met deze interruptie doelt. Het amendement, dat spreker aanvankelijk heeft ingediend, luidde wel zoo, maar spreker heeft het op advies van het College anders geredigeerd. In dien de heer Goslinga het oorspronkelijke amendement had gelezen, had hij deze interruptie niet geplaatst. In de ver ordening der gemeente Delft worden de volgende gevallen genoemd: ,,a ƒ1.per hoofd voor het blusschen van een schoorsteen- of kleinen brand; b ƒ3.per hoofd voor het blusschen van een brand, waarbij van één of meer groote stralen wordt gebruik gemaakt." In Den Haag bedraagt de premie 4,50 per hoofd. De cardinale vraag is: moet de premie 1,50, resp. ƒ2. of 3.bedragen. Sommigen achten de premie niet noodig, al kan het ge beuren, dat de brandweermannen zwart als schoorsteen vegers uit een brandend perceel komen en in gevaar ver- keeren, doordat een huis dreigt in te storten. De toekenning van premies haalt het politiecorps niet omlaag. Spreker begrijpt niet, dat men in Leiden bezwaren hoort uiten, terwijl in alle andere gemeenten, waar een politie- brandweer bestaat, premies worden toegekend. Indien men van de premieregeling wil afkomen, kan men zijn doel bereiken door het loon van de brandweermannen te verhoogen met het bedrag, dat zij de laatste drie jaar gemid deld per jaar aan premies hebben ontvangen. Doet men dit niet, dan is het niet overdreven, als men voor het blusschen van een brand, waarbij gebruik gemaakt wordt van één of meer stralen, een premie van ƒ3.betaalt. De heer Schüller zegt, dat het gaat om de vraag, of het verschil tusschen de premies ƒ0.50 („ƒ1.50, resp. ƒ2. dan wel 1.50 1.50, resp. 3.moet bedragen. De heer van der Voort heeft gemeend, dat de premie niet reeds 3.moet zijn, indien slechts van één straal gebruik is gemaakt en heeft derhalve rekening willen houden met het materiaal, dat gebruikt wordt. De heer Goslinga is tegen het toekennen van premies aan de brandweerlieden, maar is nog sterker tegen verhooging van deze premies. Nu kunnen volgens het voorstel van het College bij betoonden voldoenden ijver door den Commissaris van Politie bij brand aan de politie-ambtenaren premies worden toegekend; dit is dus facultatief; de heer Eikerbout wil de toekenning van premies echter blijkens zijn amende ment imperatief voorschrijven, ongeacht de omstandigheden. Dit is een zeer kardinaal verschil. Als argument daarvoor voert hij dan aan, dat de brandweerheden wel eens zwart uit den brand komen, maar dat is toch geen reden om hun direct een premie te geven; er zijn meer menschen, die door hun werk zwart worden. Dit is toch niet de juiste wijze, waarop de Overheid haar dienaren moet beloonen. Spreker acht dit een geheel verkeerd principe en hij verklaart zich zoowel tegen het verplicht stellen van deze belooning als tegen het verhoogen daarvan. Het voorbeeld van andere gemeenten zegt voor spreker nietshet is mogelijk, dat in de een of andere gemeente een regeling bestaat, die gunstiger is dan de hier geldende regeling, maar er zullen ook wel gemeenten zijn, waar de regeling ongunstiger is. Maar daarmede komt men niet aan. Het is kwajongensachtig te zeggen, dat spreker dit als Wethouder ook niet gezegd heeft. Men moet niet alleen het gunstige overnemen, maar men moet ook het ongunstige noemen. Een beroep op de regeling in een andere gemeente zegt Voor spreker niets. De heer Schüller zegt, dat de heer Goslinga zelf zich altijd op andere gemeenten beroepen heeft. De heer Goslinga zegt, dat het toen ging over de opcenten op de gemeentefondsbelasting of over de plaatsing van de gemeente in een bepaalde klasse voor deze belasting. Spreker verklaart zich derhalve tegen de amendementen van de heeren Eikerbout en van der Voort. De Voorzitter zegt, dat het College zich in het geheel niet kan vereenigen met de gedachte, dat het beter is tegen het betoonen van niet voldoenden ijver bij de blussching van branden disciplinaire maatregelen te nemen dan de toe kenning van de premie afhankelijk te stellen van het oordeel over den betoonden ijver.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 13