38
over den tijd, gedurende welken zij die woning na het over
lijden van den ambtenaar bewonen.
5. Verhuiskosten.
Art. 44.
De ambtenaar, die, anders dan bij eerste aanstelling, in het
belang van den dienst door den Burgemeester verplicht
wordt om in de onmiddellijke nabijheid van de plaats zijner
werkzaamheden te gaan wonen of een bepaalde ambts- of
dienstwoning te betrekken, ontvangt een op voorstel van den
Burgemeester door Burgemeester en Wethouders vast te
stellen vergoeding voor verhuiskosten.
6. Belooningen.
Art. 45.
De ambtenaar kan wegens buitengewone plichtsbetrachting
door den Burgemeester, op voordracht van den Commissaris
van Politie, en met inachtneming van de bij de begrooting
door den Raad toegestane bedragen, worden beloond met
een gratificatie, met toekenning van een vervroegde periodieke
verhooging van wedde of met bevordering in rang.
7. Geldelijke gevolgen van schorsing en disciplinaire straffen.
Art. 46.
1. Indien een ambtenaar, anders dan bij wijze van discipli
naire straf, in zijn ambt wordt geschorst, kan, zoo de Burge
meester zulks heeft bepaald, de bezoldiging gedurende den
tijd der schorsing geheel of gedeeltelijk worden ingehouden
en kan het niet ingehouden gedeelte van de bezoldiging aan
anderen dan aan den ambtenaar worden uitbetaald.
2. De door den ambtenaar genoten wedde kan worden
verminderd, geheel of gedeeltelijk worden ingehouden of
niet worden verhoogd, indien de Burgemeester besluit tot
het opleggen van een disciplinaire straf, waaraan krachtens
de daaromtrent door hem vastgestelde regelen zoodanig
gevolg verbonden is.
8. Beëindiging der dienstbetrekking.
Art. 47.
1. Indien de Burgemeester aan een ambtenaar ontslag
anders dan op eigen verzoek verleent met een korteren
opzeggingstermijn, dan door hem als regel is gesteld, wordt
den ontslagen ambtenaar alsnog de bezoldiging uitbetaald
over den tijd, welke bij het ontslag aan den opzeggings
termijn ontbreekt.
2. Heeft de ambtenaar met ingang van den datum van
ontslag aanspraak op pensioen of op wachtgeld, dan wordt,
met afwijking van het bepaalde in het eerste lid, gedurende
den in dat lid bedoelden termijn een bedrag uitgekeerd,
gelijk aan het verschil tusschen zijn laatstelijk genoten
bezoldiging en het bedrag van het pensioen of het wachtgeld.
3. Op uitbetaling van de bezoldiging, als in het eerste lid
bedoeld, of op de uitkeering, als in het tweede lid bedoeld,
heeft de ambtenaar niet langer aanspraak, indien hij ge
durende den opzeggingstermijn hetzij uit eigen beweging
den dienst verlaat, hetzij een andere betrekking aanvaardt.
Art. 48.
Op den anders dan op eigen verzoek eervol ontslagen
ambtenaar en zijn gezin vindt, indien hij een ambts- of
dienstwoning bewoont, artikel 43 overeenkomstige toe
passing met dien verstande, dat de daar bedoelde termijn
van drie maanden aanvangt op den dag, volgende op dien,
waarop het ontslag hem werd medegedeeld en de ontruiming
in geen geval vóór den ingang van het ontslag heeft plaats
te vinden.
Art. 49.
1. Aan den ambtenaar in vasten dienst, die vóór het be
reiken van den pensioengerechtigden leeftijd wegens onge
schiktheid voor de vervulling van zijn betrekking uit hoofde
van ziekte, ziels- of lichaamsgebreken eervol is ontslagen,
wordt, voor zoover zijn wedde op den dag vóór het ontslag
ƒ3000.of minder per jaar bedraagt, een bedrag ineens uit
gekeerd, dat voor den ambtenaar op jaarwedde gelijk is aan
de wedde over anderhalve maand en voor den ambtenaar
op weekloon gelijk is aan de wedde over zes weken.
2. Aan den ambtenaar in vasten dienst, die wegens onbe
kwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn
betrekking uit anderen hoofde dan wegens ziekte, ziels- of
lichaamsgebreken, eervol is ontslagen en die geen aanspraak
op een dadelijk ingaand pensioen heeft, kan op voorstel
van den Burgemeester door Burgemeester en Wethouders,
nadat het ontslag is ingegaan, een opzegbare maandelijksche
of wekelijksche uitkeering worden verleend.
Art. 50.
De ambtenaar is bij ontslag verplicht alle in het eerste
lid van artikel 17 bedoelde wapens, goederen en voorwerpen,
welke het eigendom der gemeente zijn, in te leveren. In
geval van overlijden rust deze verplichting op zijn erfgenamen.
HOOFDSTUK Y.
Wachtgeld.
Art. 51.
Aan een ambtenaar in vasten dienst, wien eervol ontslag
wordt verleend wegens opheffing van zijn betrekking of
wegens verandering in de inrichting van het dienstvak,
waarbij hij werkzaam is, wordt met ingang van den dag
van ontslag, voor zoover hij alsdan niet in de termen valt
om pensioen uitgezonderd vervroegd ouderdomspensioen,
bedoeld in artikel 48, eerste lid onder b, der Pensioenwet 1922
(Staatsblad No. 240) te genieten, ten laste van de gemeente
een wachtgeld toegekend op den voet van de bepalingen van
dit Hoofdstuk.
Art. 52.
1. Behoudens het bepaalde in het verdere van dit Hoofd
stuk wordt aan een ambtenaar in vasten dienst het genot
van wachtgeld toegekend gedurende een tijdvak, gelijk aan
zijn diensttijd, ten bedrage van:
a. indien hij ten tijde van het ontslag kostwinner is van
een gezin, gedurende de eerste drie maanden de laatstelijk door
hem genoten wedde, gedurende de volgende drie maanden 85,
gedurende de daaraan volgende vijf jaren 70, gedurende
de daaraan volgende vijf jaren 60, en vervolgens 50 ten
honderd van de laatstelijk genoten wedde;
b. in de overige gevallen gedurende de onder a bedoelde
termijnen onderscheidenlijk de laatstelijk genoten wedde en
75, 60, 50 en 40 ten honderd daarvan;
een en ander met dien verstande, dat het wachtgeld niet
daalt beneden het bedrag van het uitgesteld pensioen, waarop
de betrokkene terzake van het hem verleende ontslag uit
zicht zou hebben of, indien uit hoofde van eenigerlei om
standigheid zoodanig uitzicht niet of niet meer zou bestaan,
anders zou hebben gehad, wanneer hij gepensionneerd werd
naar den in den eersten volzin van het tweede lid bedoelden
diensttijd en naar de middelsom der pensioensgrondslagen,
bedoeld in artikel 54, tweede lid, der Pensioenwet 1922
(Staatsblad No. 240), in de betrekking, waaruit het wacht
geld is toegekend.
2. Voor zooveel een ambtenaar in vasten dienst ten tijde
van het ontslag een diensttijd van ten minste tien jaren
heeft volbracht en het aantal jaren van dien diensttijd te
zamen met het aantal jaren van den leeftijd, dien hij ten tijde
van het ontslag heeft bereikt, 60 of meer bedraagt, wordt
hem na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijnen
een verder genot van wachtgeld toegekend ten bedrage van
het uitgesteld pensioen, waarop hij ter zake van het hem ver
leende ontslag uitzicht zou hebben of, indien uit hoofde van
eenigerlei omstandigheid zoodanig uitzicht niet of niet
meer zou bestaan, anders zou hebben gehad, wanneer hij
gepensionneerd werd naar evengenoemden diensttijd en naar
de middelsom der pensioensgrondslagen, bedoeld in artikel 54,
tweede lid, der Pensioenwet 1922 (Staatsblad No. 240), in
de betrekking, waaruit het wachtgeld is toegekend, met dien
verstande, dat gedurende het eerste jaar na afloop van de
bedoelde termijnen, het wachtgeld niet minder bedraagt
dan 40 ten honderd van de laatstelijk genoten wedde. Het
hier bepaalde is niet van toepassing ten aanzien van hem,
die in het genot is gesteld van vervroegd ouderdomspensioen,
als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder b, der Pensioenwet
1922 (Staatsblad No. 240).
3. In buitengewone gevallen kan het wachtgeld, nadat
het genot daarvan is geëindigd, voor een bepaalden tijd
worden voortgezet; het bedraagt alsdan, indien de be
trokkene ten tijde van het ontslag kostwinner was van een
gezin, ten hoogste 50 en anders ten hoogste 40 ten honderd
van de laatstelijk genoten wedde.
4. Een ambtenaar, die ten tijde van het ontslag kostwinner
was van een gezin, doch na het ontslag die hoedanigheid
verliest, wordt nadien behandeld op den voet als in de voor
afgaande leden is bepaald voor ambtenaren, die ten tijde van
het ontslag niet kostwinner zijn van een gezin.
Art. 53.
Onder diensttijd wordt voor de toepassing van dit Hoofd
stuk verstaan de aan het ontslag voorafgaande tijd, die in
aanmerking komt voor pensioen, met dien verstande
echter, dat:
a. diensttijd, voor het bereiken van den vollen leeftijd
van 18 jaren vervuld, buiten aanmerking blijft;
b. diensttijd in een nevenbetrekking slechts in aanmerking