37
Art. 33.
1. Blijkt bij een op last van den Burgemeester ingesteld
geneeskundig onderzoek, dat diensthervatting niet is uit
gesloten, dan wordt de uitbetaling van de bezoldiging volgens
artikel 31 voortgezet en het geneeskundig onderzoek, telkens
wanneer de Burgemeester zulks gewenscht acht, herhaald.
2. Blijkt bij zoodanig geneeskundig onderzoek, dat dienst
hervatting is uitgesloten, dan wordt de uitbetaling van de
bezoldiging volgens artikel 31 voortgezet tot aan den dag
van ingang van het ontslag.
Art. 34.
1. De kosten van geneeskundige onderzoeken, op last van
den Burgemeester ingesteld, alsmede de kosten van de her
keuring, bedoeld in artikel 12 van het Ambtenarenreglement
Politie II, komen ten laste van de gemeente.
2. Indien de Burgemeester toestaat, dat de met de in het
eerste lid bedoelde herkeuring belaste geneesheeren worden
bijgestaan door een door den ambtenaar aan te wijzen genees
heer, kunnen de kosten, uit een zoodanige aanwijzing voort
vloeiende, niet ten laste van de gemeente worden gebracht.
3. Indien een ambtenaar naar het oordeel van den contro-
leerenden geneeskundige en na overleg met hemzelf en den
hem behandelenden geneeskundige voor onderzoek in een
ziekeninrichting moet worden opgenomen, worden de ver-
pleegkosten gedurende dat onderzoek door de gemeente
vergoed.
Art. 35.
Geen recht op bezoldiging bestaat:
a. indien de ambtenaar de ziekte of het ongeval met opzet
heeft veroorzaakt;
b. indien de ambtenaar, blijkens door den Burgemeester
ingewonnen geneeskundig advies, de ziekte of het ongeval
heeft voorgewend, althans zooveel ernstiger heeft voorgesteld,
dat de verhindering tot dienstverrichting niet kan worden
aangenomen
c. indien de ziekte of het ongeval het gevolg is van een
misdrijf, door den ambtenaar gepleegd, van misbruik van
alcoholische dranken of bedwelmende middelen of van zijn
onzedelijkheid.
Art. 36.
Het recht op bezoldiging vervalt tijdens de verhindering
om dienst te verrichten met ingang van den dag, waarop
de ambtenaar:
a. niet voldoet aan de hem in artikel 10, eerste en tweede
lid, van het Ambtenarenreglement Politie II opgelegde ver
plichtingen, niet opvolgt voorschriften of opdrachten, als in
het tweede lid van dat artikel bedoeld, of in strijd handelt
met de verbodsbepalingen, als vermeld in het derde lid van
dat artikel;
b. zich, voor onderzoek in een ziekenhuis of voor ver
pleging in een sanatorium opgenomen, aldaar onbehoorlijk
of niet naar de daar geldende voorschriften gedraagt;
c. zich schuldig maakt aan misbruik van alcoholische
dranken of bedwelmende middelen, aan wangedrag of ge
dragingen, waardoor zijn herstel wordt belemmerd;
d. zonder vergunning van den Burgemeester voor een
ander arbeid verricht;
e. weigert arbeid te verrichten, die hem door den Com
missaris van Politie na ingewonnen advies van den behan
delenden en contröleerenden geneesheer wordt opgedragen.
Art. 37.
In bijzondere omstandigheden kunnen Burgemeester en
Wethouders op voorstel van den Burgemeester bepalen, dat
in de gevallen, bedoeld in de artikelen 35 en 36, de uitbetaling
van de bezoldiging geheel of gedeeltelijk aan anderen dan
aan den ambtenaar zal geschieden.
Art. 38.
In geval van ziekte of ongeval, ontstaan in verband met
zijn dienstbetrekking, heeft de ambtenaar aanspraak op vrije
genees- en heelkundige behandeling op den voet van de
bepalingen der Ongevallenwet 1921.
Art. 39.
Indien de kosten van geneeskundige hulp, verpleging en
geneesmiddelen, die de ambtenaar binnen den tijd van een
jaar voor zich zeiven en voor degenen, wier kostwinner hij
is, moet maken, zijn financiëele draagkracht redelijkerwijs
te boven gaan, kan hem op voorstel van den Burgemeester
door Burgemeester en Wethouders een tegemoetkoming in
die kosten ten laste van de gemeente worden verstrekt. De
ambtenaar is verplicht de voor de vaststelling van de ver
goeding noodige bescheiden en gegevens over te leggen.
Art. 40.
1. De ambtenaar, die op grond van de herkeuring, bedoeld
in artikel 12, tweede lid, van het Ambtenarenreglement
Politie II, wordt ontslagen en die, indien ook de Pensioenraad
hem uit hoofde van ziekten of gebreken ongeschikt zou hebben
verklaard voor de verdere waarneming van zijn betrekking,
op grond van de bepalingen van de Pensioenwet 1922 (Staats
blad No. 240) zou zijn gepensionneerd, heeft na zijn ontslag
aanspraak op een uitkeering ten bedrage en op den voet als
voor zijn pensioen zou gelden, indien hij op den dag, waarop
hem ontslag werd verleend, gepensionneerd zou zijn geworden.
Maakt de ambtenaar in dit geval gebruik van de hem bij
genoemde wet gegeven gelegenheid om het behoud van uit
zicht op pensioen voor zijn na te laten betrekkingen te ver
zekeren, dan wordt hem de daarvoor vastgestelde bijdrage
aan het algemeen burgerlijk pensioenfonds door de gemeente
vergoed.
2. De op grond van het eerste lid toegekende uitkeering
vervalt zoodra en voor zoover door den ambtenaar na zijn
ontslag alsnog pensioen op grond van de Pensioenwet 1922
(Staatsblad No. 240) wordt genoten.
3. Hij, aan wien een uitkeering, als in het eerste lid be
doeld, is toegekend, is verplicht zich ten aanzien van zijn
lichamelijke of geestelijke geschiktheid om dienst te verrichten
te onderwerpen aan een vanwege den Burgemeester uit te
oefenen controle en, zoo vaak de Burgemeester zulks, onder
aanbieding van schadeloosstelling voor het geval de pensioen
aanvrage wordt afgewezen, verlangt, bij den Pensioenraad
een hernieuwd onderzoek aan te vragen, hetwelk tot toe
kenning van pensioen zou kunnen leiden.
4. Indien de verplichting, in het vorige lid genoemd, niet
wordt nagekomen, vervalt de in dit artikel bedoelde uit
keering.
Art. 41.
1. De ambtenaar, aan wien het overeenkomstig het be
paalde in artikel 14, eerste lid, van het Ambtenarenreglement
Politie II, verboden is aan den dienst deel te nemen, of aan
wien krachtens het bepaalde in het derde lid van dat artikel
de deelneming aan den dienst is ontzegd, behoudt gedurende
den tijd, dat zulks het geval is, zijn bezoldiging.
2. Indien het treffen van maatregelen tot ontsmetting, als
bedoeld in artikel 14, eerste lid, van het Ambtenarenreglement
Politie II, den ambtenaar kosten veroorzaakt, worden deze
hem op voorstel van den Burgemeester tot een door Burge
meester en Wethouders te bepalen bedrag vergoed.
Art. 42.
1. Bij overlijden van den ambtenaar wordt de bezoldiging
tot en met den dag van het overlijden aan zijn rechtver
krijgenden uitbetaald.
2. Zoo spoedig mogelijk na het overlijden van den ambte
naar wordt aan zijn weduwe een bedrag uitgekeerd, gelijk
staande met de bezoldiging van den overledene over een tijd
vak van 6 weken. Laat de overledene geen weduwe na, dan
geschiedt de uitkeering ten behoeve van de minderjarige
wettige of erkende natuurlijke kinderen van den ambtenaar.
Ontbreken ook zoodanige kinderen, dan geschiedt de uit
keering, indien de overledene kostwinner was van ouders,
broeders, zusters of meerderjarige kinderen, ten behoeve van
deze betrekkingen.
3. Indien de overleden ambtenaar geen betrekkingen, als
bedoeld in het tweede lid, nalaat, kan het daarbedoelde
bedrag door Burgemeester en Wethouders geheel of ten deele
worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten der laatste
ziekte en der begrafenis, zoo de nalatenschap van den over
ledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
Art. 43.
1. Gedurende drie maanden na het overlijden behouden de
achterblijvende gezinsleden het gebruik van de ambts- of
dienstwoning, waarin zij met den overleden ambtenaar woon
den. Acht de Burgemeester het echter in het belang van den
dienst noodzakelijk, dat de woning eerder wordt ontruimd,
dan wordt hun door Burgemeester en Wethouders op voorstel
van den Burgemeester naar bilüjkheid een schadevergoeding
gegeven, indien de achterblijvende gezinsleden ten genoegen
van Burgemeester en Wethouders aantoonen, dat zij door de
eerdere ontruiming schade lijden.
2. De door den ambtenaar voor het gebruik van de ambts-
of dienstwoning, c.q. voor het genot van vuur en licht ver
schuldigde vergoeding voldoen de achtergebleven gezinsleden