33
met aftrek van het weduwe- of weezenpensioen, dat over
een tijdvak van drie maanden wordt genoten.
Tegen overneming van de Rijksregeling, die voor de
nagelaten betrekkingen in het algemeen iets gunstiger is
dan de gemeentelijke regeling, bestaat onzerzijds geen bezwaar.
Het Ambtenarenreglement 1934 zal dan te zijner tijd
eveneens in dien zin behooren te worden gewijzigd.
Art. 45. In verband met de mededeeling van het Departe
ment, dat tegen het verleenen van gratificaties bij ambts
jubilea bezwaar pleegt te worden gemaakt, zijn de des
betreffende in het tweede en derde lid van art. 46 van het
voor-ontwerp opgenomen bepalingen geschrapt.
Art. 46. Art. 47 van het voor-ontwerp bevatte bepalingen
omtrent de wijze, waarop een den ambtenaar opgelegde
schadevergoeding op de bezoldiging zou worden ingehouden,
bepalingen, die art. 48, derde lid, van het voor-ontwerp
van overeenkomstige toepassing verklaarde voor het in
houden van een bij wijze van disciplinaire straf den ambtenaar
opgelegde boete. Bij het Departement bestaat tegen deze
bepalingen bezwaar, omdat de Ambtenarenwet in het daarin
geregelde reeds voorziet.
In verband daarmede zijn de bovenbedoelde bepalingen
geschrapt.
Art. 49. De bepaling van het eerste lid is ontleend aan
art. 90, tweede lid, van het Ambtenarenreglement 1934.
Hoewel het Departement voor het verleenen van een
uitkeering, als in het tweede lid van dit artikel bedoeld, geen
reden aanwezig acht, vertrouwen wij het Departement alsnog
van de wenschelijkheid van zoodanige bepaling, die mede in het
Ambtenarenreglement 1934 voorkomt, te kunnen overtuigen.
Hoofdstuk V. Wachtgeld.
Art. 52 van het voor-ontwerp verwees voor wat de wacht
geldregeling van het politie-personeel betreft naar de ver
ordening van 24 September 1934 (Gemeenteblad No. 33),
regelende het verleenen van wachtgeld aan ambtenaren en
werklieden in dienst der gemeente Leiden.
Aangezien evenwel het Departement den wensch te kennen
heeft gegeven, dat de voor het politie-personeel geldende
wachtgeldregeling in de onderwerpelijke verordening wordt
opgenomen, is door ons, waar dit zonder bezwaar kan ge
schieden, aan dien wensch gevolg gegeven.
De artt. 51 tot en met 63 bevatten dientengevolge de
wachtgeldregeling voor het politie-personeel, welke mutatis
mutandis geheel gelijk is aan die van het Rijkswachtgelden-
besluit, met dien verstande, dat daarin, overeenkomstig de
thans voor dit personeel geldende regeling, alleen het zoo
genaamde lange wachtgeld is opgenomen.
Opneming van deze bepalingen in de onderwerpelijke
verordening noopt uit den aard der zaak tot een wijziging
van de wachtgeldverordening in dien zin, dat zij niet meer
op het personeel van de gemeentepolitie van toepassing is.
Hieronder wordt U dan ook zoodanige wijziging van de
wachtgeldverordening ter vaststelling aangeboden.
Art. 64. Dit artikel komt overeen met een in de salaris
verordening voor de politie opgenomen overgangsbepaling.
Art. 65. Overeenkomstig den wensch van het Departement
is de inwerkingtreding van deze verordening bepaald met
ingang van den dag der Koninklijke goedkeuring.
Op grond van het bovenstaande geven wij Uw Vergadering
alsnu in overweging:
I. over te gaan tot vaststelling van de navolgende ver
ordeningen
A. VERORDENING,
regelende de rangenhet aantal, de samenstellingde eischen
van benoembaarheid en de bezoldiging van de ambtenaren
van politie der gemeente Leiden.
HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen.
Artikel 1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt ver
staan onder:
a. „ambtenaren": alle personen krachtens aanstelling door
den Burgemeester in dienst bij de gemeentepolitie
b. „ambtenaren op jaarwedde": de ambtenaren, wier
wedde is uitgedrukt in een jaarwedde;
c. „ambtenaren op weekloon": de ambtenaren, wier wedde
is uitgedrukt in een weekloon;
d. „wedde": het geldsbedrag, waarop de ambtenaar krach
tens liet bepaalde in artikel 8, junctis de artikelen 11, 12 en
13, of krachtens het bepaalde in artikel 14 recht heeft;
e. „bezoldiging": het geldsbedrag, waarop de ambtenaar
wegens „wedde", eventueel verminderd op den voet van de
artikelen 9 en 10, en wegens de toelagen, bedoeld in de
artikelen 15, 16, 17, tweede lid, en 22, vierde lid, recht
heeft, na aftrek van hetgeen in mindering wordt gebracht
voor verhaal van pensioensbijdragen.
HOOFDSTUK II.
Rangen, aantal en samenstelling.
Art. 2.
De ambtenaren zijn werkzaam in de volgende rangen:
a. bij den justitieelen en gemeentelijken politiedienst:
hoofdinspecteur, inspecteur le klasse, inspecteur, adjunct
inspecteur, hoofdagent, brigadier, agent le klasse en agent
2e klasse;
b. bij den administratieven dienst:
administratief ambtenaar 3e klasse, adjunct-administratief
ambtenaar, klerk le klasse, klerk 2e klasse en hulpklerk
c. concierge.
Art. 3.
Het aantal ambtenaren bedraagt:
a. 1 of 2 in den rang van hoofdinspecteur;
b. 3 in den rang van inspecteur le klasse;
e. 4 of 5 in de rangen van inspecteur of adjunct-inspecteur,
met dien verstande, dat in de onder a, b en c vermelde rangen
niet meer dan 9 ambtenaren werkzaam zijn;
d. 13 in den rang van hoofdagent;
e. ten minste 130 en ten hoogste 140 in de rangen van
brigadier, agent le klasse en agent 2e klasse, met dien ver
stande, dat niet meer dan 8 ambtenaren in den rang van
brigadier werkzaam zijn;
1 in den rang van administratief ambtenaar 3e klasse
of adjunct-administratief ambtenaar;
g. 2 tot 4 in de rangen van klerk le klasse, klerk 2e
klasse of hulpklerk;
h. 1 in den rang van concierge.
Art. 4.
1. De gemeente-politie is samengesteld uit de volgende
afdeelingen
a. recherche
b. bijzondere wetten;
c. verkeer
d. straatdienst;
e. administratie.
2. De Burgemeester bepaalt met inachtneming van artikel 3,
den Commissaris van Politie gehoord, de sterkte van elke
afdeeling.
Art. 5.
De Burgemeester kan, den Commissaris van Politie ge
hoord, bepalen, dat, binnen het kader van de in het eerste
lid van artikel 4 genoemde afdeelingen, afzonderlijke onder-
deelen of brigades worden gevormd.
HOOFDSTUK III.
Eischen van benoembaarheid.
Art. 6.
1. Om als ambtenaar te kunnen worden aangesteld,
moet men:
a. Nederlander zijn;
b. van goed zedelijk gedrag zijn;
c. den leeftijd van 21 jaar bereikt hebben;
d. den leeftijd van 40 jaar niet hebben overschreden;
e. voldoen aan de door den Burgemeester te stellen eischen
van bekwaamheid en verstandelijke geschiktheid, waarbij
mede het bezit van diploma's kan worden gevorderd;
geneeskundig onderzocht en lichamelijk geschikt be
vonden zijn voor de op te dragen werkzaamheden.
2. In bijzondere gevallen kan van het bepaalde in het
eerste lid onder d worden afgeweken, echter uitsluitend bij
de aanstelling van personen, die reeds bij de politie of brand
weer werkzaam en ambtenaar in den zin der Pensioenwet 1922
(Staatsblad No. 240) zijn.
3. Het geneeskundig onderzoek, bedoeld in het eerste lid
onder wordt als regel achterwege gelaten, indien dit onder-