Op grond van deze regeling zullen de ambtenaren, die thans
reeds, daartoe door den Burgemeester verplicht, een ambts-
of dienstwoning bewonen, evenals tot dusverre 10 van
hun wedden voor het genot van woning moeten betalen.
Art. 10. Het laten vervallen van den ongehuwden-aftrek,
zooals door een vertegenwoordiger van een der vereenigingen
in het georganiseerd overleg werd bepleit, is niet wel mogelijk
zonder tegelijkertijd dien aftrek ook voor het.overige gemeente-
personeel af te schaffen. Met den Burgemeester zijn wij van
oordeel, dat daartoe zeker thans geen aanleiding bestaat.
Art. 12. Op grond van een op verzoek van den Minister
van Binnenlandsche Zaken door den Commissaris der
Koningin in de Provincie Zuid-Holland aan de gemeente
besturen gezonden circulaire (circulaire van 14 December
1936 A No. 1087) moet aanstelling van capitulanten steeds
op de minimum-wedde geschieden, voor zoover althans ge
durende hun proeftijd geen lagere wedde, zooals hier voor
den agent 2e klasse met een proeftijd, geldt. Met het oog
daarop is een daartoe strekkende bepaling in het eerste lid
van dit artikel opgenomen.
In het georganiseerd overleg werd in overweging gegeven
de redactie aldus te wijzigen, dat Burgemeester en Wet
houders in bijzondere omstandigheden ook een capitulant
dadelijk in het genot van een of meer periodieke verhoogingen
zouden kunnen stellen; van de zijde van het Departement
werd evenwel medegedeeld, dat een in dien zin gewijzigde
bepaling niet de Koninklijke goedkeuring zou verkrijgen.
Art. 14. Zie voor de toelichting van het eerste lid de bij
art. 8 gegeven toelichting.
Art. 15. Overeenkomstig den wensch van het Departement
zijn de diploma's, aan het bezit waarvan een toelage boven
de wedde is verbonden, in het artikel met name genoemd.
Teneinde echter te voorkomen, dat de verordening moet
worden gewijzigd, wanneer eventueel nieuwe diploma's
worden ingesteld, bepaalt het eerste lid tevens, dat mede
een toelage kan worden genoten voor het bezit van een
diploma, dat door den Burgemeester met een van de met
name genoemde diploma's wordt gelijk gesteld.
Overigens is de voorgestelde regeling gelijk aan de thans
op dit stuk bestaande.
Art. 16. Op verzoek van het Departement is in navolging
van het Bijk het maximum-bedrag van de kindertoelage
nader op 205.in plaats van op 216.bepaald. Practische
beteekenis heeft deze wijziging overigens niet, omdat het
maximum-bedrag, dat op grond van de onverwerpelijke
verordening inderdaad als kindertoelage kan worden genoten,
ver beneden het bedrag van 205.blijft.
Art. 17. Aan de met betrekking tot dit artikel in het
georganiseerd overleg uitgesproken wenschen is volledig
tegemoet gekomen.
Overigens zou dit artikel, waarin de kleedingtoelage en
het kleedinggeld op dezelfde bedragen zijn gesteld als bij
de thans nog geldende salarisverordening is geschied, geen
toelichting meer behoeven, ware het niet, dat het Departe
ment bezwaar heeft gemaakt tegen het bedrag van de toelage
voor de ambtenaren op weekloon, die in den regel in burger-
kleeding dienst doen (tweede lid onder ft); het Departement
toch wenscht, dat voor deze categorie van het politiepersoneel
de toelage van 125.tot 100.wordt verlaagd, hoewel
de Kroon nog eerst korten tijd geleden Haar goedkeuring
aan het eerstgenoemde bedrag heeft verleend. Het ontmoet
zoowel bij den Burgemeester als bij ons College overwegend
bezwaar aan dezen wensch van het Departement tegemoet
te komen, nu de kwestie van de wedden en toelagen van het
politiepersoneel louter om formeele redenen weder aan de
orde komt. Wij vertrouwen intusschen den Minister alsnog
van de redelijkheid van dit ons standpunt te kunnen over
tuigen.
Art. 18. Ter voldoening aan het door het georganiseerd
overleg gedaan verzoek is de redactie van den tweeden zin
van het eerste lid verduidelijkt en verbeterdmet de nieuwe
redactie kunnen zich de vertegenwoordigers der organisaties
vereenigen.
Art. 20. De oorspronkelijke redactie is alsnog in dien zin
gewijzigd, dat daardoor duidelijk tot uitdrukking komt,
dat de in dit artikel bedoelde geldelijke vergoedingen niet
in den pensioensgrondslag behoeven te worden opgenomen.
Dit geschiedt ook thans niet, doch de Pensioenraad staat op
het standpunt, dat dit in de toekomst wèl moet plaats hebben,
tenzij het tijdelijke karakter van zoodanige vergoedingen uit
de verordening duidelijk blijkt. Zooals bekend, is ten aanzien
32
van de kindertoelage reeds vroeger in gelijken zin gehandeld.
Aldus worden zoowel aan de gemeente als aan de ambtenaren
onnoodige kosten bespaard.
De redactie van de artt. 21 en 22 is in denzelfden zin
gewijzigd, terwijl het in ons voornemen ligt te zijner tijd
ook het Ambtenarenreglement 1934 aldus te doen aanvullen.
In het georganiseerd overleg is ten slotte nog bepleit om
de facultatieve bepaling van het derde lid door een impera
tieve te vervangen. Naar onze meening bestaat er geen aan
leiding het politiepersoneel in dezen op anderen voet te
behandelen dan het overige gemeente-personeel, voor het
welk eveneens een facultatieve bepaling geldt (art. 39, derde
lid, van het Ambtenarenreglement 1934).
Art. 22. Teneinde eenigermate tegemoet te komen aan de
in het georganiseerd overleg geopperde bezwaren met be
trekking tot het bedrag van de vergoeding voor zgn. over
werk, zijn de vergoedingen per uur alsnog met 5 cent ver
hoogd, als gevolg waarvan zij thans gelijk zijn aan of iets hooger
dan het maximum-uurloon, gerekend naar een 51-urige
werkweek. Voor den agent 2e klasse, die nog in zijn proeftijd
is, wordt de vergoeding op 50 cent per uur voorgesteld.
Aan een regeling van de vergoeding voor overwerk, als
vervat in art. 42, tweede lid van het Ambtenarenreglement
1934 percentages van 25, 50 en 100 boven het uurloon
waaraan men in het georganiseerd overleg de voorkeur gaf,
zal de Kroon ongetwijfeld Haar goedkeuring onthouden;
immers een dergelijke regeling in Haarlem heeft onlangs de
Koninklijke goedkeuring niet kunnen verwerven, waarop
zij door den Baad is ingetrokken.
De mede in het georganiseerd overleg ter sprake gebrachte
regeling van het inhalen van overuren behoort in deze ver
ordening niet thuis, doch in de door den Burgemeester ter
uitvoering van art. 125, tweede lid, der Ambtenarenwet 1929
vast te stellen verordening. Intusschen kan worden mede
gedeeld, dat de Burgemeester in die verordening een be
paling heeft opgenomen, krachtens welke overuren, indien
en voorzoover de dienst zulks naar het oordeel van den
Commissaris toelaat, zullen worden ingehaald door het
extra vrij geven van een gelijk aantal, zoo mogelijk gelijk
waardige, uren. Daarmede is in hoofdzaak aan het verlangen
van de organisaties op dit punt voldaan.
Overigens kan nog worden medegedeeld, dat in de praktijk
het inhalen van overuren regel en de betaling van een ver
goeding daarvoor uitzondering is; vrijwel alleen het over
werk op 3 October en eens in de vijf jaren gedurende
de lustrumweek wordt betaald.
Tegen de mede in dit artikel geregelde toelagen voor de
ambtenaren op weekloon bij de afdeeling Bijzondere Wetten
en bij de motorbrigade bestaat bij het Departement bezwaar,
zulks op dezen grond, dat het toekennen van dergelijke
toelagen elders niet gebruikelijk is.
De eerstgenoemde toelage wordt reeds thans genoten, zij
het ook, dat de salarisverordening daaromtrent niets bevat;
zij wordt betaald uit den post voor gratificatiën. Eventueele
intrekking van deze toelage zou dus neerkomen op een salaris
verlaging met 50.per jaar voor de daarbij betrokkenen
(1 hoofdagent, 1 brigadier en 4 agenten). Om dezelfde reden,
als door ons in de toelichting bij art. 17 vermeld, hebben
wij met den Burgemeester tegen het doen vervallen van
deze toelage ernstig bezwaar.
De in art. 22, vierde lid onder ft, opgenomen toelage ad
37.50 per jaar voor de ambtenaren op weekloon bij de
motorbrigade is nieuw en wordt thans nog niet door het
daarbij werkzame personeel genoten. De Burgemeester stelt
evenwel prijs op handhaving van deze toelage, die, evenals
de beide andere in dit artikel opgenomen toelagen, haar
grond vindt in het oncontröleerbare overwerk, dat door de
desbetreffende ambtenaren geregeld moet worden verricht.
Voor deze toelage komen eventueel 6 ambtenaren in aan
merking, zoodat daarmede in totaal slechts een uitgave
van 225.per jaar is gemoeid. Met het oog op een en ander
bestaat bij ons College ook tegen het doen vervallen van
deze toelage bezwaar.
Art. 28. In verband met de verlenging van den eersten
oefeningstijd bij de jongste wijziging van de Dienstplichtwet
moet in het tweede lid in plaats van „5-| maand" gelezen
worden: „11 maanden."
Art. 42. Het Departement geeft voor wat de uitkeering
bij overlijden betreft de voorkeur aan de Bijksregeling boven
die, welke in het voor-ontwerp was vervat en die ont
leend was aan het Ambtenarenreglement 1934. Volgens de
Bijksregeling wordt een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de
bezoldiging over een tijdvak van 6 weken, zonder aftrek van
weduwe- of weezenpensioen, terwijl de gemeente een bedrag
uitkeert, gelijk aan de gewone wedde over drie maanden,