MAANDAG 14 MAART, 1938. 129 Korting op (jas- en elektriciteitsprijzen ten behoeve van (Beekenkamp.) kinderrijke gezinnen. een groot gezin als zoodanig ook meebrengt een grooter verbruik van gas en elektriciteit, maar de intensiteit van bet verbruik hangt niet in de eerste plaats en niet in het al gemeen af van de grootte van het gezin, maar van den welstand van een gezin. Daalt de welstand, dan wordt ook bij de kinderrijke gezinnen de verbruiksmogelijkheid beperkt en dan daalt ook het verbruik. In de tweede plaats moeten onder oogen gezien worden de mogelijkheid van een dergelijk tarief en het doel van deze voorstellen. Het doel van ge reduceerde tarieven voor groote afnemers is stimuleering van het verbruik. Hier zit echter niet het doel voor, het verbruik te stimuleeren, maar om de ouders van kinderrijke gezinnen in een gunstiger conditie te brengen. De economische mo tieven, op grond waarvan men voorstander zou kunnen zijn van een gereduceerd tarief, gelden hier niet. Is er verder uit sociaal oogpunt iets te zeggen voor in williging van dit verzoek! Spreker erkent, dat inderdaad op de groote gezinnen wel een zware last drukt; vooral de indirecte belastingen drukken zeer zwaar op deze gezinnen, zooals invoerrechten, accijnzen, omzetbelasting, verschillende crisisheffingen, die ongeacht de grootte van het gezin op ieder gelijkelijk drukken. Daartegenover echter wordt bij de directe belastingen wel degehjk rekening gehouden met de belangen van het groote gezin; spreker wijst in dit verband op de differentiatie bij de Rijksinkomstenbelasting, Gemeente fondsbelasting, Personeele Belasting en schoolgeldheffing, die er juist op gericht is in zeer sterke mate aan het belang van de groote gezinnen tegemoet te komen. De druk van de indirecte belastingen en de differentiatie van de directe belastingen compenseeren elkaar in die mate, dat men niet kan spreken van een noodzaak om de groote gezinnen vrij te stellen. Spreker erkent onmiddellijk, dat er in dit streven iets sympathieks zitwie alleen zijn sociaal gevoel laat spreken en niet de rem aanlegt van zijn sociaal verstand, zal allicht geneigd zijn, dit denkbeeld te steunen. Het valt spreker dus eenigszins moeilijk den aandrang van roomsch-katholieke zijde in dezen Raad te weerstaan, vooral waar de anti- revolutionnairen waar eenigszins mogelijk bereid zijn steun te verleenen aan de verwezenlijking van politieke en sociale verlangens van diegenen, die hun politiek zoo na staan. Toch moet men zich hier niet laten leiden door zijn sociaal inzicht alleen. De anti-revolutionnairen zijn voorstanders van gezinsloon. Er wordt gevraagd: waarom zijt gij dan ook niet voor invoering van een gezinstarief? Beide kunnen echter niet op één lijn gesteld worden. Gezinsloon is rechtvaardig loon, maar. spreker kan niet onderschrijven, dat een gezins tarief zonder meer zou zijn een rechtvaardig tarief. Gaat men van deze opvatting uit, dan komt men tot de meest zonderlinge complicaties. Gezinstarieven zijn een variatie van het algemeen bekende verschijnsel „discrimination in price" en moeten dus in hoofdzaak worden beoordeeld op grond van bedrijfs-econo- mische factoren. Men kan niet zeggen, dat een gezinstarief zonder meer rechtvaardig is. Er zijn groote gezinnen, die in financieel opzicht volstrekt geen behoefte aan tegemoetkoming hebben, terwijl er vele kleine gezinnen zijn, die zelfs moeite hebben met het bestaande tarief. Een gezinstarief zal dus in zeer vele gevallen een onbillijkheid tegenover minder-draag- kracbtigen beteekenen. Uit dien hoofde zou misschien meer te zeggen zijn voor de gedachte, uitgedrukt in de rnotie- van Weizen, die in zeer sterke mate rekening heeft willen houden met het behoefte-element. Dit element is in het adres van den R.K. Bond voor Groote Gezinnen ten eenen male zoek. Het gezinstarief kan zelfs een tariefverhoogende en daar door onbillijke werking hebben. De inkomsten toch, die door de invoering van zulk een tarief voor de Lichtfabrieken verloren gaan, zal men of door verhooging van andere tarieven èf door een sterkeren druk van de belastingen moeten terug krijgen, zoodat ten slotte een bepaalde categorie van per sonen in de gemeente het gelag moet betalen. Deze categorie zal voor een belangrijk gedeelte bestaan uit groote ge zinnen. Men schermt van zekere zijde met den term „belasting naar draagkracht", maar in dit verband springt men met dit begrip zeer willekeurig om. De draagkracht van een kinder rijk gezin in het algemeen behoeft niet anders en niet minder te zijn dan die van een kinderloos gezin. Men zou ten hoogste kunnen zeggen, dat bij een gelijk gezinsinkomen de draag kracht van een kinderrijk gezin kleiner is dan die van een kinderarm of kinderloos gezin. De kinderrijke gezinnen met groote inkomens zullen meer licht verbruiken dan de kinderarme gezinnen, maar worden ook in aanmerkelijke mate geholpen door het woonhuistarief. Indien men meer licht gebruikt, kan men op dezen grond Korting op gas- en electriciteitsprijzen ten behoeve van (Beekenkamp e.a.) kinderrijke gezinnen. een tarief uitkiezen, waarbij rekening gehouden wordt met de bestaande differentiatie. Spreker heeft bezwaar tegen den gedachtengang van den heer van Weizen, die de lichttarieven eigenlijk wil gebruiken als verkapte armenzorg. De Lichtfabrieken zijn er niet om bepaalde categorieën van personen, die het in sociaal opzicht minder gunstig hebben, te helpen. Indien men dit wil doen, zijn er andere instanties, waarvan men gebruik kan maken. Op grond van het een en ander verdient het praeadviés den steun van de anti-revolutionnairen, hoezeer ook de gedachte, die aan het verzoek ten grondslag ligt, hun sym pathiek is. De heer van der Laan meent, dat aan inwilliging van het verzoek van den Nederlandsehen Roomsch-Katholieken Bond voor Groote Gezinnen bezwaren verbonden zijn. In de eerste plaats wijst spreker op de groote administra tieve moeilijkheden, daaraan verbonden, welke het bijna onmogelijk maken aan dit verzoek te voldoen. Men wijst op Tilburg, waar een dergelijk tarief wel bestaat, maar heeft men zich wel rekenschap gegeven van het feit, dat Leiden zoovele gemeenten van electriciteit voorziet Zullen al die gemeenten bereid zijn en in staat zijn Leiden de hiervoor benoodigde inlichtingen te verschaffen? In de tweede plaats heeft spreker het volgende bezwaar. I11 het ingekomen adres wordt er op gewezen, dat groote gezinnen het, bij een even hoog inkomen, moeilijker hebben dan kleine gezinnen. Dat is begrijpelijk, maar de vraag is, of dit wel betrekking heeft op het electriciteitsverbruik. De bedoeling is, tegemoet te komen aan de behoeften van de groote gezinnen, maar bij de groote gezinnen zijn niet zoovele vertrekken in gebruik; in dergelijke gezinnen zullen velen van dezelfde lichtbron profiteeren. Juist in beter draag krachtige gezinnen, al zijn die kleiner, zullen veel meer vertrekken in gebruik zijn; in dergelijke gezinnen zal het electriciteitsverbruik naar verhouding veel grooter zijn dan in het groote, behoeftige gezin. Men zou hierdoor juist tegemoetkomen aan de meer draagkrachtigen. Ook de meer vermogenden met groote gezinnen zouden van deze regeling profiteeren en dat zal toch zeker de bedoeling niet zijn. In tegenstelling met den heer van Eek meent spreker, dat de Lichtfabrieken zich niet door andere dan door commer- cieele beginselen moeten laten leiden; deze onjuiste gedachte vindt dan steun in de vooropgezette meening, dat de gemeente met haar monopolistische bedrijven een afzonderlijk stand punt kan innemen. De kleine verbruikers dragen toch reeds niet voldoende bij in de door hen betaalde tarieven, om de vasté kosten voor gas- en stroomlevering aan hun perceel goed te maken. Het daardoor geleden verlies moet gedekt worden door de grootere verbruikers. Nu mag men in beginsel goedkeuren, dat de beter gesitueerden meer bijdragen in de algemeene kosten dan de minder bevoorrechten, doch ook hier bestaan grenzen. Onder de groote verbruikers zijn er tegenwoordig talloozen, die met groote zorgen te kampen hebbendeze nog eens met een extra verhooging te belasten, zou de reeds bestaande onbillijkheid nog vergrooten. Om deze redenen staat spreker afwijzend tegenover het ingekomen verzoek. De heer Manders zegt, dat vooral bij dit debat de nadruk is gelegd op het sociale element, dat door inwilliging van dit verzoek in het tarief zou worden gebracht en dat er naar het inzicht van het College niet in thuishoort. Het grappigste betoog was dat van den heer Beekenkamp; deze sloeg in vele opzichten den spijker geheel mis. Wanneer de heer Beekenkamp eens een rekensommetje gaat maken naar aanleiding van hetgeen hij betoogd heeft en de practische resultaten eens zou bezien, dan zal hij bemerken, dat deze vierkant in strijd zouden zijn met zijn betoog. De heer van Eek heeft verklaard, met de motie-van Weizen te zullen meegaan, wanneer maar een goede regeling- gevonden kon worden. Spreker dacht, dat hij een goede regeling aan de hand had gedaan, maar de heer van Eek toonde in geen enkel opzicht toenadering. Het door den heer van Eek bij dit praeadvies naar voren gebrachte was blijkbaar een gelegenheids-uitvlucht. Spreker heeft den heer Beekenkamp in het geheel niet kunnen begrijpen en ziet niet in, welk verband er tusschen de privaatrechtelijke.en publiekrechtelijke taak der Licht fabrieken en de regeling van de tarieven bestaan kan. De Lichtfabrieken zullen toch publiekrechtelijk wel zeer weinig- in de melk te brokkelen hebben. Men behoeft het sociale element in dit geval niet naar voren te schuiven en kan het bijna geheel uitschakelen. Het gaat in dezen om de billijkheid. In de regeling der tarieven van de monopolistische bedrijven bestaat een groot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 5