MAANDAG U
MAAET 1938.
127
Praeadvies motie-van Weizenregeling gas- en eleetriciteits-
tarieven, waarbij de minimum-inkomens van f1200.van
(van Eek e.a.) verhooging zijn vrijgesteld.
Met de inrichting van de gemeentebedrijven beoogde men
de vervanging van de particuliere exploitatie en wilde men
bereiken, dat de waren zoo goed en zoo goedkoop mogelijk
aan de afnemers werden geleverd. Wanneer men door den
toestand van de gemeente-financiën genoodzaakt is de prijzen
van eerste levensbehoeften als electriciteit te verhoogen, ligt
het in dezen moeilijken tijd op den weg der Lichtfabrieken
aan de bezwaren tegemoet te komen, voor zoover haar finan-
cieele omstandigheden zulks toelaten.
Het tweede argument der Commissie is van ernstiger aard.
De meerderheid der Commissie acht de motie onuitvoerbaar,
omdat de gemeente niet beschikt over de noodige gegevens en
de inkomens van de ingezetenen niet kent.
Spreker meende aanvankelijk, dat de gemeente aan de
noodige wetenschap zou kunnen komen, omdat zij ook voor
de vaststelling van het schoolgeld de inkomens der inge
zetenen moet kennen, maar het is spreker gebleken, dat die
alleen de ouders van schoolgaande kinderen betreft. Spreker
erkent nu, dat het voor de gemeente onmogelijk is, de pre
cieze gegevens te weten te komen. Bovendien zou men de
gegevens voortdurend moeten bijhouden om elk oogenblik
over juiste gegevens te beschikken en daarvoor zou men een
soort van bevolkingsdienst noodig hebben.
Spreker kan dit bezwaar niet ontzenuwen. Het is een
moeilijkheid, die ook spreker niet te boven weet te komen.
Intusschen sluit spreker zich aan bij het betoog van den
heer van Weizen, waar deze zijn spijt er over heeft uitge
drukt, dat men geen anderen weg kan vinden om tegemoet
te komen aan degenen, die zoozeer gedrukt worden door de
verhooging der tarieven. De wijze, waarop dit hier wordt
voorgesteld, kan spreker echter ook niet voor zijn verant
woording nemen; zoo is deze zaak onuitvoerbaar. Spreker is
dus, hoezeer het hem ook spijt, genoodzaakt vóór het praead
vies van het College te stemmen.
De Voorzitter zegt, dat de bewoordingen van de motie
van Weizen zeer onduidelijk zijn; de bedoeling van de motie
was wel niet zoo onduidelijk, maar het was zeer moeilijk die
bedoeling uit de redactie van de motie op te maken. Indien
men de motie gelezen had, zooals zij luidt, zou men zonder
meer tot een afwijzing zijn gekomen en had men zich niet
meer in een verder onderzoek behoeven te verdiepen. Nu
verwijt de heer van Weizen op grond van het feit, dat Com
missarissen ran de Lichtfabrieken aan het slot van hun
advies er op wijzen, dat bovendien de bewoordingen van
de motie zoodanig zijn, dat daaraan onmogelijk gevolg kan
worden gegeven, aan Commissarissen en aan het College,
dat zij absoluut onwillig zijn en dat zij niet eens getracht
hebben een methode te beramen om toch nog aan zijn wensch
te voldoen. Spreker acht dit niet juist van den heer van
Weizen en zegt daarom tot hem: wanneer gij een voorstel
doet van een dergelijke strekking, overweeg en formuleer
het dan goed, zoodat het College weet waaraan het toe is.
Commissarissen hebben echter de bedoeling van den heer
van Weizen wel begrepen en hebben hun argumentatie daar
naar ingericht.
De heer van Weizen zegt: de mogelijkheden om tegemoet
te komen aan personen met lage inkomens zijn zoo gering,
dat men van deze gelegenheid, via het tarief van de Licht
fabrieken, moet gebruik maken. Dit is evenwel toch niet
juist, want de redeneering van het College en van Commis
sarissen strekt juist om de onuitvoerbaarheid daarvan aan
te toonen. Wanneer dit zoo is, hetgeen ook de heer van Eek
aanvaardt, dan zou men hier een verkeerd middel gebruiken
om het doel van den heer van Weizen, n.l. tegemoet te komen
aan de geringe inkomens, te bereiken, welk middel in elk
geval ook niet tot het doel zou leiden. De heer van Weizen
zegt: de kosten zijn zoo gering, n.l. ƒ6.000de tariefsver-
hooging brengt 60.000op, dus dat kan er wel af. De
schatting van 6.000is echter zeer onzeker; het juiste
bedrag is zeer moeilijk te bepalen, zoowel voor Leiden als
voor de talrijke andere gemeenten, die van Leiden electrici
teit afnemen, op welke diezelfde maatregel ook zou moeten
worden toegepast, hetgeen de moeilijkheden niet onaan
zienlijk zou vergrooten. Nu meent de heer van Weizen, dat het
College toch iets anders had moeten doen, maar dit behoort
in het geheel niet thuis in de commercieele politiek van de
Lichtfabrieken; dat past daarin niet. Er was dus voor het
College absoluut geen reden om iets te ontwerpen, waarvan
het zelf overtuigd was, dat het geen effect kan sor-
teeren.
Spreker zal thans niet ingaan op de opmerkingen van
den heer van Eek over de sociale taak der Lichtfabrieken,
omdat daaromtrent waarschijnlijk ook bij het volgende
voorstel het een en ander zal worden gezegd.
Praeadvies motie-van Weizen; regeling gas en electriciteits-
taricvcn, waarbij de minimum-inkomens van f 1200.van
(Voorzitter e.a.) verhooging zijn vrijgesteld.
Het College blijft van meening, dat de motie van den
heer van Weizen moet worden verworpen.
De heer van Weizen heeft misschien geen juisten vorm
voor de uitdrukking van zijn gedachten gekozen, toen hij.
sprak van den „klaarblijkelijken onwil" van het College,
maar heeft daarmede te kennen willen geven, dat het uit
sluitend heeft gelet op de commercieele belangen van het
bedrijf, terwijl men meermalen in den Eaad, ook van andere
zijde, heeft betoogd, dat de Lichtfabrieken ook een sociale
taak hebben te vervullen.
Spreker acht een regeling van de tarieven, waarbij de
commercieele belangen en de sociale taak met elkaar in over
eenstemming zijn gebracht, niet ondenkbaar.
Overigens heeft spreker met „klaarblijkelijken onwil" be
doeld te zeggen, dat het College afwijzend staat tegenover
het beginsel, dat volgens spreker in een dergelijke regeling
tot uitdrukking dient te komen, en is bij deze uitdrukking
in het geheel geen sprake van een persoonlijk element.
Wat de uitvoerbaarheid van sprekers motie betreft, heeft
men alleen rekening te houden met het aantal gezinnen van
werkloozen, die door den dienst voor Sociale Zaken worden
ondersteund, om reeds de basis te hebben voor een regeling,
waarover men van gedachten kan wisselen. Het is voor
spreker het meest teleurstellend, dat daarvan niets in het
praeadAdes staat.
Spreker is zich volkomen bewust van de beperkte mogelijk
heden, die de gemeente gelaten zijn om op een andere wijze
sociale voorzieningen in dit opzicht te treffen, maar juist de
geringe mogelijkheden, die er zijn, dienen volledig te worden
gebruikt. Dat dit niet gebeurt, is voor spreker aanleiding om
afwijzend tegenover het praeadvies te blijven staan.
De heer Manders dacht, dat de Voorzitter in zijn antwoord
aan de heeren van Eek en van Weizen een verklaring zou
hebben gegeAren, waarom het niet mogelijk is, aan de ver
langens van den heer van Weizen tegemoet te komen ten
opzichte van de inkomengrens A-an 1.200.Die onmogelijk
heid is niet zoo groot, dat daarop de zaak zou moeten af
stuiten. Het is al zeer gemakkelijk om te weten te komen,
wie piet in de belasting aangeslagen isdan zou reeds voldaan
zijn aan den wensch van den heer van Weizen voor hen,
die het het allernoodzakelijkste noodig hebben. Maar ook
zou zeer gemakkelijk zijn na te gaan, wie met een inkomen
van 1.200.— of meer voor een dergelijke A'erlaging in aan
merking zou komen; wil of mag de belastingdienst die ge
gevens niet verstrekken, dan zal toch niemand, wanneer
hij verzoekt een lageren prijs voor gas en electriciteit te
mogen betalen, overlegging van zijn belastingbiljet weigeren,
wanneer hem dit gevraagd wordt. Weigert hij zijn belasting
biljet over te leggen, dan kan hij blijkbaar meer betalen.
Op deze wijze zou de oplossing zeer gemakkelijk te AÜnden zijn.
De Voorzitter is door de woorden van den heer van Weizen
in tweede instantie versterkt in zijn overtuiging omtrent de
juistheid van sprekers opmerkingen over de redactie van
de motie-van Weizen. De heer Aran Weizen heeft n.l. gezegd,
dat hij bedoeld heeft, dat het College eens moest nagaan,
of in het tarief van de Lichtfabrieken niet het sociale element
kon worden gebracht en of het tarief niet in verband kon
worden gebracht .met de belastingen, b.v. met de inkomsten
belasting. Dit was echter uit zijn motie niet te lezen. Het
heeft echter in het geheel geen zin om iets te ontwerpen,
dat naar de meening van het College absoluut af te Avijzen is.
De heer Manders zegtmen kan beginnen met na te gaan
wie geen belasting betaalt. Het gemeentebestuur weet echter
niet, wie geen belasting betaalt, en evenmin, wie wel be
lasting betaalt en hoeveel. Daarover heeft het College geen
gegevens. Men zou dan kunnen zeggen: ieder, die aanspraak
maakt op betaling volgens een lager tarief, op grond van
zijn aanslagbiljet, moet zich dan maar aanmelden onder
overlegging van dat belastingbiljet, maar daartegen hebben
zooAvel Commissarissen en Directie van de Lichtfabrieken
als Burgemeester en Wethouders juist bezwaar, omdat men
dan komt tot een onderzoek van de inkomens; dan moet
elk geval op zich zelf onderzocht worden. Dan rijst ook de
A-raag, of het inkomen van het hoofd van het gezin alleen
of het gezinsinkomen grondslag voor het lagere tarief moet
zijn, voorts of met veranderingen in het inkomen rekening
moet worden gehouden dan wel dat het eenmaal vastge
stelde inkomen voor een bepaalden tijd zal gelden, ongeacht
eventueele wijzigingen daarvan. Al dergelijke moeilijkheden
zullen zich daarbij voordoen en men zou bij de Lichtfa
brieken een geweldige administratie op dit punt krijgen,
niet alleen voor Leiden, maar ook voor alle gemeenten,