84 DONDEBDAG 17 PEBBUABI 1938. Gemeentc-begrooting Algemcenc beschouwingen. (Wilbrink e.a.) tijd op. In het algemeen betracht men dus spoed, maar in -werkelijk spoedeischende gevallen zet men er alles op om de menschen zoo spoedig mogelijk te helpen. Te dien opzichte staan de ambtenaren van de gemeente zeer welwillend tegenover de belangen van het publiek. Volgens den heer Würtz zien de ambtenaren de handelaren samen met de dieven te veel in het licht van God Mercurius; de heer Würtz bedoelt waarschijnlijk, dat zij moeilijk de juiste onder scheiding weten te vinden tusschen deze twee categorieën. In den korten tijd, dat spreker meer speciaal met hen te maken heeft gehad, heeft hij toch de grootst mogelijke medewerking mogen ondervinden. Ook bij handelstransacties voor de gemeente betrachten zij de grootst mogelijke soepel heid. Een handelaar, die voor zich zelf zijn zaak drijft en daarvoor ook de volle verantwoordelijkheid draagt, wordt daardoor vanzelf geïnspireerd om zoo doortastend en zoo zakelijk mogelijk op te treden, omdat zijn bestaan er direct mede gemoeid is en hij geheel onder eigen verantwoordelijkheid kan handelen; dien stimulans van den particulieren zakenman moeten de gemeente-ambtenaren missen, maar desondanks bezit Leiden toch ambtenaren, die met tenminste dezelfde energie, doortastendheid en verantwoordelijkheidsgevoel de belangen van de gemeente behartigen en dienen, die zich niet afvragen in wiens tijd dit gebeurt, maar die al hun tijd en hun geheele persoonlijkheid ter beschikking van de gemeen schap stellen. De heer van Stralen beheert als Wethouder van Sociale Zaken een departement, dat wel tot de allerduurste in de gemeentehuishouding gerekend kan worden. Spreker is zich dan ook volkomen bewust, dat de zorg voor de werkloozen in het algemeen van de gemeenten, zoowel van Leiden als van de andere gemeenten, buitengewoon groote offers vraagt. Spreker moet erkennen, dat het in verband met den stand van de gemeente-financiën onmogelijk is de groote ellende te lenigen, die bij alles wat voor de bevolking gedaan wordt toch nog blijft heerschen. Wanneer de gemeente-financiën wat ruimer zouden zijn, zouden in het College zeker meer malen voorstellen ter sprake komen strekkende om de ellende, die nog wordt geleden zooveel mogelijk te lenigen. Op het sociaal beleid van het College is zeer weinig critiek uitgeoefend; er is veel waardeering voor dezen arbeid uit gesproken. Er is eigenlijk alleen critiek uitgesproken door de heeren Goslinga en Tobé. De heer Goslinga achtte de sociale maatregelen, door het gemeentebestuur in 1937 genomen, in strijd met het voeren van een vaste lijn. Hij bedoelde natuur lijk: in strijd met de vaste bezuinigingslijn, die de gemeente verplicht zou zijn te volgen. Desondanks meent spreker dat het toch, met handhaving van een bepaalde vaste lijn, moge lijk moet zijn goede zaken tot stand te brengen, die voor de gemeentenaren van belang zijn. De heer Beekenkamp had bezwaar tegen de houding van de ambtenaren van Maatschappelijk Hulpbetoon, die volgens hem de personen, die zelf reeds eenige inkomsten hadden, zouden dwingen die inkomsten prijs te geven, waarna zij dan steun zouden krijgen. De heer Beekenkamp keurt dit af. Ook spreker acht het zeer gewenscht om iemand, die werken wil en die ook werk heeft en daaruit inkomsten trekt, de gelegenheid daartoe niet te ontnemen. Bij informatie bij den Dienst is spreker medegedeeld, dat het inderdaad in enkele gevallen voorkomt, dat men geen steun geeft aan personen, die nog bepaalde inkomsten hebben, en dat men steun aanvragen van hen alleen in overweging neemt, wanneer zij die inkomsten hebben prijsgegeven. Dit lijkt niet juist, maar toch is daarvoor in die bijzondere gevallen wel aanleiding; deze maatregel is voornamelijk te zien als een contröle- maatregel, omdat men in bepaalde gevallen geen zekerheid kan krijgen omtrent de inkomsten of beweerde inkomsten van den betrokkene; waar men geen zekerheid heeft, dat de inkomsten juist worden opgegeven, heeft men er dan bezwaar tegen, gemeentegeld voor steun te geven, omdat het dan mogelijk onrechtmatig gegeven zou worden. Ook komt het helaas voor, dat werkgevers misbruik maken van het feit, dat de betrokkene wordt gesteund, door hem een loon te geven, dat te laag is in verhouding tot het werk, dat van hem gevraagd wordt. Ook daaraan meent Maatschappelijk Hulpbetoon niet te moeten meedoen; het beschouwt den steun niet als een premie, om met een laag loon te kunnen volstaan. Daarom deelt men dan den betrokkene mee, dat hij niet in den steun kan worden opgenomen, wanneer hij dat werk doet. De heer Beekenkamp is, blijkbaar in verband met het feit, dat de werkloosheid niet wil dalen, nog eens gekomen met een oud geluid, waarbij schampere opmerkingen over de werkschuwheid der werkloozen worden gemaakt. Men zeide: die kerels trekken maar steun, laten zij liever gaan werken. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen, (van Stralen e.a.) Die klanken heeft men, vooral in de eerste jaren van de crisis gehoordlangzamerhand heeft men echter ingezien, dat van werkschuwheid in het algemeen geen sprake is. Men kan pas werkschuwheid verwijten en aantoonen, wanneer men in staat zou zijn, den betrokkenen werk aan te bieden. Uit het feit, dat iemand langdurig werkloos is, kan men moeilijk werkschuwheid afleidenwaar de omstandigheden er dikwijls toe leiden, dat men jaren lang geen werk kan vinden. Er zijn ook wel eenige aanwijzingen, die dat bevestigen. Zoodra de Baad besloten had, de beplanting van het kanaal van de Leidsche Duinwater Maatschappij te Wassenaar in werkver schaffing te doen uitvoeren, hebben zich onmiddellijk tien tallen werkloozen bij den Dienst voor Sociale Zaken op gegeven met het verzoek voor tewerkstelling daarbij in aan merking te mogen komen. Men behoeft dus niet bevreesd te zijn voor werkschuwheid in beteekenende mate; bij den Dienst voor Sociale Zaken komen daarover ook geen klach ten in. Den heer Beekenkamp antwoordt spreker verder, dat bij de ondersteuning inderdaad onderscheid wordt gemaakt tus schen bona-fide- en b er oep s - werk 1 o o zenDoor den Dienst voor Sociale Zaken worden geen werkloozen gesteund, die den naam beroepswerkloozen verdienen. Wanneer dit blijkt, en de controle daarop is zeer scherp, wordt zoo iemand uit de ondersteuning verwijderd. De heer Beekenkamp vraagt of de oorzaak van het voort duren van de groote werkloosheid niet kan gelegen zijn in het geringe verschil tusschen den steun en het loon. Het verschil tusschen het normale loon en hetgeen men aan werkloozenondersteuning ontvangt, is echter wel zoo groot, dat ieder, die even kans ziet om aan het werk te gaan van de gelegenheid daartoe ook wel gebruik maakt. Het feit, dat van meer dan één zijde in dezen Baad is aangedrongen op toepassing van het systeem werken voor den steun, schrijft spreker toe aan de mededeeling van het College in de Memorie van Antwoord (blz. 39) dat het bereid is een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van invoering van een geschikt stelsel in dezen. In het stelsel werken voor den steun zitten twee gedachten, waarvan de een wel sympathiek is, maar de ander beslist zeer onsym pathiek. De eerste gedachte is min of meer vertolkt door den heer Manders, toen deze bepleitte, dat werken en loon ontvangen altijd beter is dan steun ontvangen; de tweede gedachte is, dat men tegenover den steun, dien de werklooze krijgt, een tegenprestatie wil hebben. Deze vorm van werken voor steun is ontstaan en uitgevonden in Alphen aan den Bijn; de burgemeester van deze gemeente heeft het eerst bepleit de z.g. contra-prestatie, een mooi, maar tevens berucht geworden woord. Sprekers bezwaar tegen het systeem werken voor steun is, dat men er dan toe komt, allerlei soorten werk, ook minderwaardig werk vaak, te laten verrichten door arbeiders, die voor een geheel ander beroep zijn opgeleid, en die vroeger ook geheel ander werk hebben verricht. Als voor beelden van het minderwaardig werk, dat die werkloozen kregen te verrichten, waarbij van vreugde voor den arbeid geen sprake kan zijn, noemt spreker puin kloppen en het opprikken van op straat slingerende papieren, zooals spreker dat in Alphen aan den Bijn persoonlijk heeft gezien. Spreker acht dit een zeer onsympathieke toepassing van het principe werken voor steun. De heer Beekenkamp heeft in dit verband den schoeisel- dienst genoemd. Inderdaad wordt bij den schoeiseldienst volgens het besluit van den Baad voor den steun gewerkt. Maar de heer Beekenkamp, die dezen dienst aanhaalde als een voorbeeld van het gunstig werken van het systeem werken voor steun, heeft zelf tegen het voorstel tot instelling van dezen dienst gestemd; spreker kan niet begrijpen hoe de heer Beekenkamp dat dan als een voorbeeld van het nuttig effect van werken voor steun kan noemen. Er is één vorm van werken voor steun denkbaar, die ook voor spreker aan vaardbaar is, n.l. het stelsel, dat jarenlang in Den Haag heeft gegolden, waarbij men verdiende het steunbedrag plus 10 alles berekend naar een vastgesteld, normaal uurloon; dan werkte de betrokkene zoo lang, totdat hij zijn steun plus 10 verdiend had en dan was hij de rest van de week vrij. De heer Beekenkamp vraagt wat daar dan tegen is. De heer van Stralen zegt, dat de Begeering daar tegen is. De Begeering heeft na vele besprekingen met het gemeente bestuur van Den Haag onlangs aan dit systeem een einde- gemaakt. Den Haag is gedwongen daarvoor een ander stelsel in de plaats te stellen. Het bezwaar van de Begeering ging tegen het systeem. Het systeem, dat men nu heeft moeten toepassen, wijkt iets, doch niet veel, af van den gewonen I vorm van werkverschaffing; men moet als bij de werkver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 6