82
DONDERDAG 17
FEBRUARI 1938.
Gemeente-bcgrooting Algemeene beschouwingen.
(Wilbrink.)
commissie maar vast de zaak eens moet bekijken. Spreker
citeert ten bewijze hiervan het verslag van deze rede in de
Nieuwe Rotterdamsche Courant van 23 Januari 1938. Dan
is het toch wel hopeloos gesteld met deze zaak! In zijn rede
bij de begrooting voor 1936 heeft de lieer Rugge, sociaal
democratisch Wethouder van Groningen, o.a. gezegd, dat
Burgemeester en Wethouders weinig invloed kunnen uit
oefenen op de bouwaanvragen voor particuliere terreinen;
een streven naar ordening moest volgens hem uitgaan van
de centrale Regeering. De gemeente Leiden kan practisch
niets in deze richting doen; men zou in het bouwbedrijf
eenige ordening kunnen brengen, indien de bouwgrond in
Leiden geheel eigendom van de gemeente was. Wie zal dan
bepalen, welke bouw noodig is in het belang van de gemeente?
Het is in het belang van de gemeente, dat er voldoende
arbeiderswoningen zijn, maar wie bepaalt de behoefte aan
middenstandswoningen? In de oude stad staan een aantal
woningen leeg; daar wordt de behoefte aan middenstands
woningen niet zoozeer gevoeld. Doordat vele moderne midden
standswoningen zijn gebouwd, zijn vele burgers, die tot de
categorie der belastingbetalers behooren, en die naar Oegst-
geest waren vertrokken, weer naar Leiden teruggekeerd.
Er is hier gesproken van een te veel aan middenstands
woningen, maar zou het nu een gemeentebelang zijn, wanneer
men particulieren bouwers, die in den bouw van midden
standswoningen voordeel zien, een rem te dien opzichte
ging aanleggen? Er is bovendien geen sprake van dat men
dan, door de eene groep te benadeelen, de andere groep
zou helpen; de particuliere bouwers zullen zich niet op den
arbeiderswoningbouw werpen, wanneer zij aan den bouw
van middenstandswoningen niet kunnen verdienen. Coneur-
reeren tegen de woningbouwvereenigingen is vaak zeer
gevaarlijk, zoo niet onmogelijk. Waar de gemeente dus hier,
doordat zij den bouwgrond niet geheel in eigendom heeft,
slechts in beperkte mate kan ingrijpen, en, voorzoover zij
dit wel zou kunnen, dit niet anders kan doen dan ten eigen
nadeele, heeft het geen zin thans voor Leiden, waar alle
wettelijke grondslagen voor ingrijpen ontbreken, een com
missie in te stellen om ordening te brengen in de bouwwereld
en deze tot op zekere hoogte nog te gaan belemmeren. Spreker
meent namens het geheele College te mogen zeggen, dat de
ontplooiing van de bouwnijverheid in Leiden niet moet
worden belemmerd, maar zooveel mogelijk bevorderd.
De heer van der Kwaak vraagt, of het criterium bij ver
bouwing van woonhuizen tot winkels is inwendige of uit
wendige verbouwing. In het algemeen is het criterium uit
wendige verbouwing. Alleen bij verbouwingen tot winkels van
woonhuizen, die binnen het gebied van het uitbreidingsplan
zijn gelegen, kan de gemeente aan de hand van de bebouwings
voorschriften ingrijpen. Aan het uitoefenen van een winkel
bedrijf in een woonhuis zonder verbouwing van het pand
kan de gemeente echter vooralsnog niets doen. Daaraan
kleven ook bezwaren, zooals de praktijk in Den Haag heeft
geleerd. Het is ook opmerkelijk, dat 25% van de winkeliers
uit het Zuiderkwartier, die geadresseerd hebben over het te
groote aantal winkels, dat er bestaat, zelf hun winkellokalen
in woonhuizen gevestigd hebben. Dezen hebben dus zelf
gedaan wat volgens hen het gemeentebestuur aan anderen
moet verbieden. Nu moge het waar zijn, dat bouw en exploi
tatie van een winkelhuis iets duurder is dan die van een
woonhuis, maar tegenover die hoogere onkosten staan ook
belangrijke voordeelen; men kan zijn artikelen beter etaleeren
en men kan zijn winkel aantrekkelijker maken. Het is dan
ook gebleken dat degene, die in een woonhuis een winkel
exploiteert, wanneer hij maar even kans ziet een winkelhuis
te huren, zeer gaarne de meerdere kosten daarvan op den
koop toe neemt.
Spreker kan dus niet toegeven, dat de winkeliers zouden
worden beconcurreerd door de in woonhuizen gevestigde
winkels, al zegt het College gaarne toe, dat het in dezen diligent
zal blijven.
Inzake het voorstel van de heeren Schüller en van Weizen
(No. 10) om het monument het is echter geen monument,
maar een lichtzuil van de woningbouwvereniging ,,De
Eendracht" door de gemeente te doen overnemen, zegt spreker,
dat het College na rijp beraad tot de beslissing is gekomen,
dat dit niet mogelijk is. Aan de stichters van deze lichtzuil
is dit vooraf bekend gemaaktzij hebben dus zeer welbewust
de zware kosten hiervan op zich genomen, die het gevolg
zijn van de verlichting van deze zuil. Het College kan nu
eenmaal in deze lichtzuil geen monument zien. Indien deze
vereeniging inderdaad met een monument zou zijn gekomen,
dan zou het College zeerzeker bereid zijn geweest dit over
te nemen. Dit houdt echter niet in een miskenning van het
vele werk van dit bestuur en van deze vereeniging in het
belang van de gemeenschap, maar het gemeentebestuur
Gemeen te-begrooting Algemcene beschouwingen.
(Wilbrink.)
heeft deze lichtzuil niet noodig voor die erkenning; het
gemeentebestuur is even goed van de belangrijkheid van het
werk van die vereeniging overtuigd. Men denke aan de
consequenties hiervan; wanneer alle vereenigingen in Leiden
ter gelegenheid van haar jubilea dergelijke zuilen in de stad
gaan oprichten, die de gemeente dan zou moeten overnemen,
dan komt men toch wel in een zeer bijzonderen toestand te
verkeeren. Het is net alsof men een olifant thuis gestuurd
krijgt. Men heeft gezegd, dat de leden een bedrag van zeven-
a achthonderd gulden bijeen hebben gebracht. De kosten
van onderhoud en verlichting zijn gekapitaliseerd echter
meer dan 2.000.Als men dezen weg opgaat, waar is
dan het einde? Spreker acht het een miskenning van het
werk van deze vereeniging, wanneer de voorstellers zeggen:
de vereeniging heeft dat wel gedaan, maar wij achten het
niet oirbaar, dat zij dit onderhoud op zich neemt. Waarom
zou de vereeniging ontslagen moeten worden van verplich
tingen, die zij vrijwillig op zich heeft genomen? ,,Het mes
op de keel", zegt de heer Schüller nu, maar het gemeente
bestuur heeft toch niet gevraagd daar een lichtzuil te plaatsen.
Men kan toch niet zeggen, dat een lichtzuil van artistieke
of monumentale waarde is! Het is voor de gemeente niet
verantwoord aan aanneming van dit voorstel van de heeren
Schüller en van Weizen mede te werken.
De heer Schüller stelt voor (voorstel No. 8) over de arbeids
voorwaarden in de bestekken van gemeentelijk straatwerk
overleg te plegen met de besturen van de bouwvakarbeiders
organisaties, die bij een landelijke vakcentrale zijn aangesloten.
Naar sprekers meening ligt het op den weg van de vak
organisaties, te trachten met de patroons tot overeenstem
ming te komen, maar wanneer werknemers en patroons
niet tot overeenstemming hebben kunnen komen, moet dan
de gemeente zelfstandig met een bepaalde vakorganisatie
gaan onderhandelen over de loonen, die zullen worden
betaald aan een bepaalden werknemer in een bepaalde
vakgroep? Dat gaat toch veel te ver! In de bestekken voor
gemeentelijk straatwerk is de bepaling opgenomen, dat
betaald moet worden het minimum-uurloon, dat aan een
gemeentelijken straatmaker moet worden betaald; aan een
helper moet worden betaald het loon, overeenkomstig de
landelijke collectieve arbeidsovereenkomsten voor de bouw
bedrijven (burgerlijke en utiliteitsbouw); daarbij wordt een
helper gelijkgesteld met een opperman; zijn loon is dan een
cent hooger dan bij den wegenbouw en den waterstaatsbouw.
De gemeente neemt dus de meest gunstige bepalingen in
de bestekken op. Wanneer de gemeente zich over deze zaak
met de vakorganisaties zou moeten verstaan, zou daardoor
in de praktijk het werk van de gemeente belemmerd worden.
De heer Schüller spreekt in zijn voorstel nu wel over de
organisaties, maar er zijn slechts twee organisaties. De heer
Schüller wil overleg doen plegen met de landelijke organisatie
van de bouwvakarbeiders, maar waarom ook niet met de
organisaties van de straatmakers; die zijn toch niet aan
gesloten bij de landelijke organisatie van de bouwvak
arbeiders! Er zijn twee organisaties en de gemeente zou
haar tijd verspillen, wanneer zij daarmede moest gaan onder
handelen. Ten aanzien van de helpers bestaan er geen be
zwaren, aangezien deze naar de normen van de collectieve
overeenkomsten worden ingedeeld en overigens wordt als grond
slag genomen de loonen, die bij de gemeente aan dergelijke vak-
menschen worden betaald. Redelijker kan het niet. Bovendien
wenscht men dat de gemeente zich partij gaat stellen ten
aanzien van de quaestie van de oververdiensten. De gemeente
moet daarbuiten blijven. De regeling en de werkwijze zijn
overal verschillenddit ligt niet op den weg van de gemeente,
tenzij men zou besluiten om het geheele werk in handen te
nemen. Dat kan echter de bedoeling van het voorstel niet
zijn en daarom ontraadt spreker aanneming van dit voorstel
van den heer Schüller.
Inzake de quaestie van de dienstcommissie bij Gemeente
werken zegt spreker, dat er volgens den heer Schüller geen
soepelheid, maar persoonlijke onwil was bij den Directeur
van Gemeentewerken. De aanleiding tot de gerezen moeilijk
heden lag in de animositeit tussclien de beide organisaties,
waarin de straatmakers zijn vereenigd. Men was te voren
overeengekomen, dat overeenkomstig het reglement slechts
twee organisaties te zamen een vergadering van de dienst
commissie zouden aanvragen en nu schijnt het te zijn voor
gekomen, dat men zich daaraan niet meer hield. Waar nu
de Directeur van Gemeentewerken zich niet partij wilde
stellen ten aanzien van die animositeit, heeft hij formeel
vastgehouden aan de bepalingen van het Reglement, en geen
vergadering bijeengeroepen. Intusschen heeft die dienst
commissie vergaderdspreker hoopt, dat de quaesties, die
er waren, zijn opgelost; wanneer er nu straks nog eens een
bespreking plaats heeft van den heer Schüller met den heer