DONDERDAG 17 FEBRUABI 1938. 97 Gemeen te-begrooting Algemecne beschouwingen. (Goslinga e.a.) onderwijzer verlaagd en verder heeft men er nooit over gesproken. Spreker beklaagt zich er niet over, omdat de uitspraak van de Kroon zeer duidelijk was. Hieruit blijkt, dat het exploiteeren van bijzondere scholen een risquante onderneming is. Het kostte het Gereformeerde Schoolbestuur 700. maar andere schoolbesturen heeft het veel meer gekost. Een andere vraag is, welke klassedeeler voor 1935 moest gelden. Het College heeft de meest ongunstige opvatting voor de schoolbesturen in praktijk gebracht en dit heeft den schoolbesturen duizenden guldens gekost. Men moge dit welwillend noemen, er zijn ook menschen, die het een niet welwillende houding van het gemeentebestuur vinden, zulks te meer waar volgens Gedeputeerde Staten noch in de juris prudentie, noch in de woorden van de wet steun voor de opvatting van het College is te vinden. Gedeputeerde Staten kunnen ongelijk hebben, maar het zijn toch menschen, die verstand van deze zaken hebben. De opvatting van het College heeft spreker als penning meester van een der besturen tot het doen van felle uit latingen bewogen. De Wethouder zal moeten toegeven, dat indien een schoolbestuur geheel te goeder trouw is (het geld is niet opgesoupeerd, maar uitbetaald aan de onderwijzers) en door een dergelijke opvatting een nadeel van ƒ3.500. heeft (voor andere schoolbesturen is het bedrag misschien veel grooter; het Gereformeerde Schoolbestuur is een van de kleinste, waarvoor het geldt), het wel kan zeggen, dat het een dies ater voor het bijzonder onderwijs is geweest. Dat de Wethouder niet begrijpt, dat daarover in de kringen van het bijzonder onderwijs is gesproken en daarop eritiek is geoefend, verstaat spreker niet. De heer Tepe begrijpt wel, dat men er over gesproken heeft, maar begrijpt in het geheel niet, dat men daarvan het College verwijten maakt. De heer Goslinga zegt, dat de Wethouder maar eens penningmeester van een bijzonder schoolbestuur moest zijn! De heer Tepe merkt op, dat de heer Goslinga hier niet staat als penningmeester van een bijzonder schoolbestuur, maar wel als Raadslid. De heer Goslinga zegt, dat de voor de gemeente meest voordeelige opvatting niet altijd de juiste opvatting is. De gemeente heeft hiermede aanzienlijke financieele voordeelen behaald. Wat den afkoop van de verbruiksvergoeding betreft, zegt spreker, dat het College deze zaak oorspronkelijk als een financieel vraagstuk heeft beschouwd. Op sprekers verzoek is het voorstel in de Commissie voor het Onderwijs behandeld, maar toen was het reeds in de Commissie voor de Financiën geweest. Indien het College zich had beperkt tot de zuiver zakelijke opvatting, dat het voor de gemeente geen bezuiniging bracht, had men daarover kunnen spreken, aangezien het dan een zuiver zakelijke kwestie was. De onderwijskundige argumenten, welke het College in zijn afwijzende beschikkingen heeft aangevoerd, hebben echter veel ontstemming gewekt. Het College heeft in zijn beschikking ten aanzien van de protestantsch-christelijke, niet in een beschikking omtrent de Roomsch-Katholieke scholen gezegd, dat die scholen bezocht worden door kinderen, wier ouders niet tot de principieele voorstanders van bijzonder onderwijs behooren. Het College heeft niets te maken met de vraag, welke kinderen een school bezoeken, maar heeft alleen te letten op de kinderen, die er zijn. Toen het in hooger beroep door het Gereformeerde school bestuur werd ontkend, heeft het College de godsdienstige gezindheid van alle ouders onderzocht en daarna aan Ge deputeerde Staten medegedeeld, dat zijn bezwaar wel juist was, aangezien twee derden van de ouders der leerlingen behooren tot een van de drie gereformeerde kerkgenoot schappen en ging daarbij dus uit van de gedachte, dat men lid van een gereformeerd kerkgenootschap moet zijn om tot de voorstanders van het bijzonder onderwijs te behooren. De school kan echter ook bezocht worden door kinderen uit andere groepen der bevolking, want het schoolbestuur staat niet op een kerkelijk standpunt. Het schoolbestuur is in de tweede plaats gegriefd door de opmerking van het College, die de Wethouder thans heeft herhaald, omtrent het risico, dat de gemeente loopt bij het afbranden van de school. Volgens den Wethouder is het schoolbestuur na afkoop van de verbruiksvergoeding niet verplicht, de school tegen brand te verzekeren. Spreker Gemeentc-bcgrooting Algemeene beschouwingen. (Goslinga e.a.) ontkent dit ten stelligste. De wet eischt, dat de school ver zekerd wordt. Indien het schoolbestuur daartegen gemoeds bezwaren heeft, kan de gemeente de school verzekeren en de verzekeringskosten korten op de vergoeding. Het is onbestaanbaar, dat een school, die met Overheids geld gebouwd of betaald is, niet is verzekerd. Maar dan zegt de Wethouder: wanneer die school afbrandt, zou het bestuur de assurantie-penningen wel eens kunnen opsoupeeren en weigeren, daarvoor een nieuwe school te laten bouwen, maar daartoe een beroep op de gemeente doen. Zouden de ouders van de kinderen, de leden van die schoolvereeniging, er genoegen mee nemen, dat het schoolbestuur dan de kinderen maar rustig op straat zou laten staan en rustig zou gaan procedeeren met de gemeente? Is dat in gemoede denkbaar? Is het een welwillende houding tegenover de schoolbesturen, wanneer men dezen in de schoenen schuift, dat dit wel eens mogelijk zou zijn? Spreker begrijpt niet, dat de Wethouder niet gevoelt, dat een dergelijke opmerking voor de school besturen beleedigend is. Spreker schrijft dit hieraan toe, dat de Wethouder totaal onbekend is met de Protestantsch- christelijke kringen. Geen lid van een schoolbestuur zou er aan denken dien weg van teleurstelling en smaad door anderen op te gaan, door zich tot de gemeente te wenden. De gemeente aanvaardt dikwijls risico's; elke bijzondere school is een risico voor de gemeente, van 1922 af. Waarvoor heeft de gemeente dan risico's loopen voor openbare scholen? De rente en aflossing van de kapitalen, die de 9 opgeheven openbare scholen gekost hebben, drukken nog op de ge meente-begrooting. Voor het bijzonder onderwijs heeft de gemeente echter alleen het risico van uitbreiding; er is onder de bevolking een toenemende hang naar het bijzonder onder wijs. De eenige school, ten aanzien waarvan kon worden aangetoond dat dit niet het geval was, n.l. die aan de Middelste gracht, is er uit gelicht. Het gemeentebestuur heeft nooit kunnen begrijpen, waarom de schoolbesturen vroeger 80% afkoopsom wilden hebben, terwijl zij 5% konden krijgen. Dit is weer een bewijs, dat het gemeentebestuur niet op de hoogte is met hetgeen in de schoolbesturen leeft. Deze wilden hun schulden aflossen en zoo vrij mogelijk van de Overheid komen, voor het geval dat er eens een Overheid zou komen, die hun minder goed gezind was. Daarom heeft men vrij algemeen afkoop gevraagd, hoewel deze in het algemeen uitgerekend veel nadeeliger is voor de bijzondere scholen. In de kringen van het bijzonder onderwijs wordt dit beschouwd als een bewijs van de minder welwillende houding van den Wethouder tegenover het bijzonder onderwijs. Vooral ten aanzien van zijn houding tegenover het christelijk bewaarschool-onderwijs, moest dit zoo meende men, toegeschreven worden aan de intrede van de sociaal-democratische Wethouders in het College. Het doet spreker genoegen, dat de Wethouder verklaard heeft, dat dit niet juist is en dat er ook bij de gewijzigde samen stelling van het College geen sprake is van aantasting van de wettelijke rechten van het bijzonder onderwijs. Indien de sociaal-democraten sprekers betoog goed hebben gevolgd, zullen zij moeten toegeven, dat er eenige reden was voor de opvatting, dat er op het Stadhuis een minder wel willende geest ten aanzien van het bijzonder onderwijs was gaan heerschen sedert hun intrede. Indien het een bouwvereeniging was overkomen, zou men wat hebben gehoord in den Baad! Spreker hoopt, dat de Wethouder uit het debat zal bemerken dat de houding van het College te:i opzichte van het onderwijs met zeer scherpe oogen wordt bekeken. Het zit sprekers geestverwanten in het bloed. Met den schoolstrijd zijn zij groot geworden. Een aantasting van het bijzonder onderwijs vindt in hun onderbewustzijn direct weerstand. Ook hoopt spreker, dat de Wethouder aan wiens persoon lijke goede gezindheid hij niet twijfelt er voor zal zorgen, dat een debat als dit in de toekomst wordt voorkomen. De heer de Reede zegt, dat de bijzondere vorm, welken de Wethouder van Financiën aan diens rede had gegeven, het luisteren naar het betoog van den Wethouder tot een genoegen maakte. De vorm is echter niet ten goede gekomen aan de volledig heid van de beantwoording van de verschillende bezwaren, welke in den Baad zijn gemaakt. Het ware niet kwaad geweest, indien de Wethouder iets had verteld van mogelijke fondsen, die hij al of niet achter de hand heeft en van de positie der Leidsche Duinwater-Maatschappij, die toch be denkelijk is in verband met de houding, welke de Regeering tegenover Katwijk heeft aangenomen. Wanneer de Wethouder zegt, dat hij zich nog niet vrij gevoelt, zoolang hij jaarlijks 2.5 a 3 millioen op tafel moet leggen ter bestrijding van de werkloosheidslasten (het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 19