DONDERDAG 17 FEBRUARI 1938.
91
Gemeentc-hcgrooting Algemeene beschouwingen,
(van Eek.)
maar het College kan weten, dat de regeling niet alleen in
de praktijk stroef werkt, maar ook zoodanig is, dat er be
drijven en diensten kunnen zijn, waarbij absoluut geen mede
zeggenschap bestaat. Men kan en mag zich niet bij dezen
toestand neerleggen. Hoe zou de heer Romme, die in den
Amsterdamschen gemeenteraad fel te keer ging tegen direc
teuren, die meenen, dat de medezeggenschap aan den top
niet noodig is, en daarin een testimonium paupertatis zag,
denken over directeuren, die van oordeel zijn, dat het niet
zoo erg is, indien de medezeggenschap aan den voet wordt
toegepast met tusschenruimten van eenige maanden, een
half jaar of een jaar?
Een goede medezeggenschap aan den voet eischt een
andere mentaliteit en ook een andere regeling.
De regeling moet zoodanig zijn, dat op vaste tijden
tenzij er geen agenda is de colleges bij elkaar komen,
en de medezeggenschap van het personeel wordt ingeschakeld
in de regeling van de omstandigheden, waaronder en de
wijze, waarop gearbeid wordt.
Er is voor den betrokken Wethouder nog wel werk te
vinden, dat gedaan moet worden om in Leiden de mede
zeggenschap aan den voet theoretisch en practisch tot haar
recht te doen komen.
Wat de medezeggenschap aan den top betreft, herinnert
spreker er aan, dat de heer Romme dien men nu niet
bepaald als een utopist kan beschouwen van deze mede
zeggenschap een groot voorstander is en zelfs duidelijk heeft
uiteengezet, dat z. i. de directeuren van bedrijven en diensten
ter wille van een goeden gang van zaken onder het personeel
van hoog tot laag inlichtingen moeten inwinnen en met het
personeel in contact moeten staan.
Indien de medezeggenschap overal zoo goed geregeld was
als bij de N.Y. „De Arbeiderspers", zou men tevreden kunnen
zijn. Het is volkomen juist en spreker betreurt het ook, dat
het met de medezeggenschap van de typografen niet best
loopt, maar men dient niet te vergeten, dat men bij deze
N.Y. nog andere vormen van medezeggenschap heeft (met
de handels- en kantoorbedienden, de transportarbeiders, de
journalisten), waarmede het wel goed gaat. Bovendien heeft
men bij deze N.V. de medezeggenschap aan den top. In de
plaatsen, waar daarvoor voldoende personeel is, bestaat een
ondernemingsraad. Aan de vertegenwoordigers van het
personeel is- het recht van mede-beslissen in het- gansche
beheer der onderneming toegekend, door middel van getrapte
verkiezingen.
Die utopie is dus bij de Arbeiderspers toch maar verwezen
lijkt. Nu heeft men zich ook beroepen op het feit, dat Prof.
Bonger bezwaren heeft tegen medezeggenschap aan den top.
De medezeggenschap aan den voet wordt door Prof. Bonger
in zijn boek Problemen der democratie" een uiting van
democratie genoemd; daarvan is hij dus een groot voor
stander. Met een beroep op hetgeen Prof. Bonger op de blad
zijden 163, 164 en 166 van zijn boek schrijft over de mede
zeggenschap aan den top en op de regeling, voorgesteld in
het Socialisatierapport-1920, betoogt spreker dat Prof.
Bonger in het algemeen wèl voorstander is van de mede
zeggenschap aan den topalleen heeft hij er bezwaar tegen,
dat door het personeel wordt aangewezen, wie deel zal uit
maken van de leiding van het bedrijf, maar wanneer een
vakvereeniging personen voordraagt, die door den Raad
daartoe in staat geacht worden, dan is hij er voor hen de
medezeggenschap te laten uitoefenen.
Spreker wenscht in de eerste plaats een goede regeling
van de medezeggenschap aan den voet, waarbij gewaarborgd
is, dat de medezeggenschap tot haar recht komt en zich
uitstrekt over het gansche bedrijf, daarbij inbegrepen de
omstandigheden, waaronder en de wijze, waarop de arbeiders
werken.
Spreker wenscht in de tweede plaats, dat op deze wijze
niet alleen het personeel, maar ook de leidende elementen
worden opgevoed voor de medezeggenschap aan den top.
Sprekers voorstel behelst dan ook volstrekt niets anders
dan een uitnoodiging aan het College om daaromtrent voor
stellen in te dienen. Spreker heeft er geen enkel bezwaar
tegen het voetspoor van den heer Romme in dezen te drukken
en eerst de medezeggenschap aan den top te vragen, indien
de medezeggenschap aan den voet is ingeburgerd.
Spreker heeft reeds 10 jaar geleden een voorstel bij den
Raad ingediend, dat, ware het aangenomen, zeer opvoedend
had kunnen werken. Het zeer practisch voorstel strekte om
vertegenwoordigers van het personeel het recht te geven de
vergaderingen der commissies van de bedrijven en diensten
bij te wonen met adviseerende bevoegdheid. De Raad heeft
dit middel om het personeel en de directie op te voeden in
de richting van de medezeggenschap, niet willen aanvaarden.
Als lid van de Commissie voor de Lichtfabrieken gevoelt
Gemeente-begrooting - Algemeene beschouwingen,
(van Eek e.a.)
spreker in de vergaderingen dier commissie steeds het gemis
van het oordeel van het personeel. Spreker tracht wel door
middel van het personeel van de zaken op de hoogte te
komen, maar hoort nooit de twee standpunten tegenover
elkaar verdedigen: spreker hoort eerst de directie en dan
het personeel. Op deze wijze kan men nooit tot een objectief
oordeel komen. In de vergaderingen zou dan ook een lid
van het personeel het standpunt van het personeel moeten
kunnen verdedigen.
Voor het beheer van de bedrijven is het gewenscht, dat
de medezeggenschap van het personeel wordt ingeschakeld,
dat de verantwoordelijkheid wordt uitgebreid, dat het niet
alleen is een onderneming in het gemeenschapsbelang, beheerd
door de directie, maar dat het personeel ten slotte deel
uitmaakt van het beheer, ook verantwoording draagt, door
middel van zijn vertegenwoordigers.
Deze denkbeelden moeten eerst ingang gevonden hebben,
men moet eerst van weerskanten overtuigd zijn, dat het
goed is, vóór het in de praktijk gunstig kan werken.
Spreker kan zich er echter niet mede vereenigen, dat
men niets doet. Men heeft spreker verzocht, zelf een voorstel
in te dienen. Spreker heeft al die jaren voorstellen, nu in
dezen dan in genen vorm ingediend, maar altijd had men
een of andere reden om ze af te wijzen. Spreker is bereid
er nogeens over te denken, maar acht het niet een taak van
het College en in het bijzonder niet van den Wethouder,
die zegt voorstander van medezeggenschap te zijn, met
gekruiste armen af te wachten of een of ander Raadslid ook
het initiatief neemt. Of men gevoelt niets voor de mede
zeggenschap en dan wijst men haar af, óf men is bereid om
in dit opzicht voorbereidende maatregelen te nemen, de
menschen van hoog tot laag op te voeden voor de mede
zeggenschap. Men moet dan wat anders doen dan eenvoudig
adviseeren over voorstellen van Raadsleden.
In het algemeen zijn de anti-revolutionnairen de tegen
voeters van de sociaal-democraten, vooral op economisch
gebied, doch er is tusschen beiden één punt van verwant
schap, n.l. de waarde, die beiden toekennen aan de demo
cratie. De Calvinisten hebben zeer sterk hun stempel gedrukt
op het karakter van het Nederlandsche volk. Dat het Neder-
landsche volk zoo'n krachtig democratisch gevoel heeft en
zoo sterk overtuigd is van de waarde van persoonlijkheden
dankt het grootendeels aan de Calvinistische opvoeding. Nu
heeft juist op dit punt, dat bij alle verschillen tusschen
sociaal-democraten en anti-revolutionnairen een punt, van
aanraking zou kunnen zijn, de heer Beekenkamp de sociaal
democraten bestreden.
De heer Beekenkamp noemde vier practische punten van
anti-revolutionnaire gemeentepolitiek, waarvan het eerste
was gezagshandhaving. De sociaal-democraten zijn, als
democraten, voorstanders en aanhangers van het democratisch
gezag, dat in Nederland bestaat, en zijn bereid dat demo
cratisch gezag onvoorwaardeüjk te gehoorzamen. Nu be
schouwt spreker de anti-revolutionnairen in veel sterker
mate als onvervalschte democraten dan de Katholieken.
Dezen zijn democraten op gronden van doelmatigheid. In
Nederland zijn zij voorstanders van democratie, maar in
andere landen, zooals Oostenrijk, Spanje, en vroeger ook
Duitschland, nemen zij een ander standpunt in! De Katholiek
wordt in de kerk ook niet democratisch opgevoedde Katho
lieke kerk is ook niet democratisch.
Met de Calvinisten is het wel het geval. Volgens den heer
Beekenkamp is echter de democratie van de sociaal-demo
craten niet betrouwbaar, omdat zij de Stadsgehoorzaal
wenschen te verhuren aan revolutionnaire partijen. De
sociaal-democraten toonen daarmede evenwel hun vaste
geloof in de democratie, die zij, zoolang het kan, wenschen
te verdedigen met democratische middelen.
De heer Beekenkamp vraagt naar de beteekenis van de
beperking „zoolang het kan".
De heer van Eek zegt, dat het in Duitschland, waar de
democratische rechten zijn opgeheven, niet meer kan. Er
zit niets achter deze beperking. Zoolang in Nederland de
democratie bestaat, zoolang dus de democratische rechten
worden geëerbiedigd en gebruikt, is de S.D.A.P. bereid en
heeft zij ook den plicht het democratische gezag ten volle
te gehoorzamen en niets anders dan democratische middelen
te gebruiken. De S.D.A.P. wenscht de democratie niet anders
dan door democratische middelen te verwezenlijken.
Spreker beschouwt het als een onrecht, iemand op grond
van zijn beginselen het gebruik van een gemeentegebouw te
weigeren en acht dit ook te zijn in strijd met de Grondwet.
De uitoefening van het recht tot vereeniging en vergadering
wordt wel geregeld en beperkt door de wet, maar deze spreekt