90 DONDERDAG 17 FEBRUARI 1938. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Voorzitter e.a.) Moet de Raad thans niet veeleer aan de andere gemeente naren de moeilijkheden duidelijk maken, beramen wat gebeuren kan en ook tegenover de burgerij het standpunt verdedigen, dat ingenomen moet worden, wil men de finan ciën in orde houden? Achtte de Wethouder van Financiën, die vroeger ook weieens voorstellen heeft gedaan, die geld kostten, het niet een openbaring, hoe moeilijk het is de hand op de geldkist te houden? Met genoegen hoorde spreker de erkenning door den heer van Eek, dat het gevaar bestaat voor een teloorgaan van de gemeentelijke autonomie en voor een grootere dwangpositie ten opzichte van de Regeering. Spreker hoopt, dat de heer van Eek ook eens zal overwegen of niet in vele opzichten de Raad zich beperkingen zal moeten opleggen, en dat hij de conclusie daaruit zal trekken. De heer Tobé wijst er op, dat de gemeente in den loop van het jaar zoovele dingen extra doet, dat er nog zoovele dingen bij komen. In 1937 zijn er extra bijgekomen, voor zaken die niet op de begrooting stonden, op den gewonen dienst 67.636.07 (daarin krijgt men voor enkele zaken een bijdrage van het Rijk) en op den kapitaaldienst 818.018.(waaronder 240.000.voor overneming van het gas- en electriciteitsbe- drijf in Rijnsburg en 131.700.— voor het Stadhuisfonds). Thans iets over de oorzaken en de verbetering van de slechte toestanden in Leiden. De heer Wilmer wil, dat het College de oorzaken daarvan opspoort en uit den weg ruimt. Verwacht de heer Wilmer nu inderdaad, dat het gemeente bestuur door een onderzoek, hetzij door een raadscommissie, hetzij door het College zelf, de oorzaken van de crisis kan opsporen, waarover tal van hooge financieele en economische autoriteiten zich reeds aftobben? Spreker vindt dit zeer naïef van den heer Wilmer. De heer Wilmer vindt het antwoord van den Voorzitter juist zeer naïef. Spreker heeft niet gevraagd naar de oorzaken van de crisis, maar naar de oorzaak, waarom de opleving in Leiden geen gelijken tred houdt met de algemeene opleving, die men in het geheele land ziet. De Voorzitter zegt, dat de heer Wilmer dus toegeeft, dat de oorzaken van de crisis niet te vinden zijn, maar daarom is ook niet te vinden de reden, waarom Leiden meer getroffen is. Mis schien komt dit doordat tal van industrieën in Leiden niet tot opleving gekomen zijn; wanneer Leiden industrieën had als b.v. scheepsbouw, dan zou het vermoedelijk anders zijn. Een geheel andere vraag is echter, of men dit nu maar op zijn beloop moet laten. Het rapport van de commissie-Manders is opnieuw in studie genomen. Dit doet wel een en ander aan de hand, maar het geeft niet de middelen tot een onmiddellijke opleving in de industrie. Het geeft een leidraad voor de politiek van de gemeente ten aanzien van uitbreidingsplannen, scheepvaart verbindingen, enz., maar men zal daarin niet vinden een op lossing voor de moeilijkheden. De vermeerdering van de werk gelegenheid ligt het College echter na aan het hart, omdat het tot zijn leedwezen thans moet constateeren, dat het daarin in zekeren zin een verkeerden weg heeft ingeslagen, n.l. in verband met de vaststelling van het uitbreidingsplan. Daarbij zijn op theoretisch volmaakt juiste gronden de industrie-terreinen over de stad verdeeld, maar in de praktijk blijken die terreinen niet geschikt te zijn voor de industrie. Herhaaldelijk is vestiging van nieuwe industrieën afgestuit op moeilijkheden, in den aard van de terreinen zelf liggende. Het College bestudeert deze zaak echter opnieuw, om te zien in welken vorm tegemoet te komen is aan den grooten wensch, niet alleen van het College, maar ook van den geheelen Raad, om de industrie meer aan Leiden te binden. Er komen dikwijls genoeg bij het College aanvragen in van industrieën inzake vestiging in Leiden, maar tot groote resultaten heeft dit nog niet geleid, al is men misschien op den goeden weg. Subsidieering van de industrie is natuurlijk zeer bezwaarlijk, maar er zijn wel andere middelen om de industrie te helpen. Het College kan geen gerucht ter oore komen over industrieën, die zich hier willen vestigen, of het College maakt daarvan werk, en doet zijn best om contact te krijgen. Een ander middel is gelegen in het voeren van een andere grondpolitiek en wat gemakkelijker te zijn met den verkoop van gronden, teneinde allerlei terreinen, die nu geld, gas en electriciteit verslinden, meer rendabel te maken. Leiden is daarvoor toch bij uitstek gunstig gelegen. Leiden is op belastinggebied een eilandspreker hoopt dat het dit nog lang blijven zal. Waar in Nederland vindt men een dergelijken matigen belastingdruk als in Leiden? Er is dus alle aanleiding om, door den verkoop van gronden mogelijk te maken, Leiden voor niet-ingezetenen aantrekkelijk te maken. De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8 uur. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Voorzitter e.a.) Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 14 Februari 1938 op Donderdag 17 Februari 1938, des avonds te 8 uur. Afwezig is de heer Splinter. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting. De Voorzitter vestigt er de aandacht op, dat de Raad met de behandeling van de begrooting in vergelijking met ver leden jaar achtergeraakt is en poot aan moet spelen om de begrooting nog tijdig gereed te krijgen. Twee jaar geleden verkeerde de Raad in dezelfde situatie en toen hebben de leden op sprekers verzoek zich een buitengewoon aardige zelfbeperking opgelegd en in zeer korten tijd de replieken gehouden. Het is bij die gelegenheid een sport van de leden geweest, in een of twee minuten te zeggen, wat zij te zeggen hadden. Spreker dringt er natuurlijk bij niemand op aan datgene achter te houden, wat men meent, dat gezegd moet worden, doch verzoekt wel dringend, het in zoo kort mogelijke termen te doen. De heer van Eek wil trachten aan het verzoek van den Voorzitter te voldoen, maar kan niet met een spreektijd van een of twee minuten volstaan, daar hij de sociaal-democra tische tactiek en beginselen moet verdedigen tegen de aan vallen, welke daarop zijn gedaan. Spreker heeft nu zeer duidelijk van den heer Tepe ver nomen, dat deze theoretisch een beslist voorstander van de medezeggenschap is. Wanneer men den raad van den heer Tepe opvolgt, dien hij trouwens ook nog namens de meerder heid van het College geeft, dan blijft de toestand in Leiden inzake de medezeggenschap, zooals hij op het oogenblik is, en spreker begrijpt niet, dat een voorstander van mede zeggenschap dien toestand bevredigend acht. Men kan de medezeggenschap splitsen in drie deelen, de medezeggenschap inzake de loonen en bezoldigingen, de medezeggenschap aan den voet en de medezeggenschap aan den top. Over de medezeggenschap inzake de loonen en bezoldigingen heeft het gemeentebestuur bitter weinig te zeggen; de economische omstandigheden hebben het Rijk er toe gedreven de loonen en bezoldigingen zelf vast te stellen. Dit staat dus buiten de macht van het gemeentebestuur. Volgens den heer Tepe is de medezeggenschap aan den voet in Leiden zoo ongeveer geregeld. Inderdaad bestaat in Leiden een zekere mede zeggenschap; over de arbeids- en dienstvoorwaarden kan advies worden gevraagd, maar acht men dien toestand nu werkelijk bevredigend? Spreker is minder tevreden over de wijze, waarop dit instituut hier in de praktijk werkt. Blijkens de door den heer Schüller gedane mededeelingen loopt de medezeggenschap bij Gemeentewerken, bij de Lichtfabrieken de voornaamste gemeentelijke dienst, toch bijzonder stroef. De Wethouder kan er zich niet achter verschuilen, dat verzoeken om daarin verbetering te brengen tot een ver keerden Wethouder zijn gericht; de Wethouder van Per soneelszaken, die belang stelt in de medezeggenschap, moet op de hoogte zijn van de wijze, waarop deze werkt; indien hij bemerkt, dat ze stroef loopt, moet hij maatregelen daar tegen nemen. Tegen de wijze, waarop de medezeggenschap aan de Lichtfabrieken wordt toegepast, heeft spreker zeer ernstig bezwaar; de dienstcommissie daar is meermalen eerst bijeengeroepen, nadat spreker dit uitdrukkelijk had verzocht; zuchtend gehoorzaamt de directeur daaraan dan. Hij heeft altijd allerlei verontschuldigingen, die overigens ook gerecht vaardigd zijn, b.v. dat hij het zoo druk heeft met andere zaken! Maar medezeggenschap is toch niet een zaak, die men alleen toepast, wanneer er tijd overschiet; medezeggen schap berust op dezen grond, dat voor het goed function- neeren van de bedrijven en diensten ook het personeel invloed moet kunnen uitoefenen. Wanneer nu de directeuren op het standpunt staan, dat, bij alle drukte en beslommeringen die zij in deze dagen hebben, er zeer bezwaarlijk nog tijd kan beschikbaar worden gesteld voor de medezeggenschap, dan rust op den Wethouder en op het College de plicht den directeur te laten blijken, dat dit toch niet de goede methode is. Indien men als het ware moet smeeken, er eenigen tijd voor beschikbaar te stellen, spreekt het vanzelf, dat de medezeggenschap niet populair is. Spreker vindt dezen toestand buitengewoon onbevredigend. Bij „Endegeest" bestaat zelfs in het geheel geen mede zeggenschap, omdat daar maar één organisatie leden onder het personeel heeft. Is dat nu een bevredigende regeling? Het is niet rechtstreeks de schuld van den Wethouder,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 12