WOENSDAG 16 FEBRUARI 1938.
77
Gemeente-begrooting Algemeenc beschouwingen.
(Venveij.)
geheel noodig om de stijging van de kolenprijzen op te
vangen. Dit moet toch wel iets zeggen!
Indien de tarieven zóó waren, dat zij, ook met het oog op
de belangen van de Lichtfabrieken, geen verdere verhooging
gedoogden, zou het niet verstandig zijn ondanks alles tot
verhooging der tarieven over te gaan. Op gezag van de
directie kan spreker echter verklaren, dat de huidige tarieven,
ook na de verhooging van het enkeltarief van 18 tot 20 cent
per K.W.U., tot de laagste van het land behooren.
Om al deze redenen geeft spreker aan een wijziging van het
tarief de voorkeur boven een verhooging der belastingen.
Spreker is bij deze beschouwingen uitgegaan van de
gedachte, dat het niet wenschelijk moet worden geacht
behalve tariefsverhooging ook belastingverhooging toe te
passen. Let men alleen op de eischen, die de thans ingediende
begrooting stelt, dan kan men zonder veel moeite een betoog
houden, volgens hetwelk het nemen van beide maatregelen
gewettigd is. Men dient evenwel de directe belangen van de
ingezetenen in oogenschouw te nemen en daarvoor vormt
het nemen van beide maatregelen tegelijk een beletsel.
De ingediende begrooting kan den toets van de critiek
ruimschoots doorstaan en heeft hem ook doorstaan.
In het sectie-verslag heeft men spreker verweten, geen
klaren wijn te hebben geschonken ten aanzien van de af-
schrijvingspolitiek der Lichtfabrieken. Spreker kan dit verwijt
niet accepteeren. In den geleidebrief van de ontwerp-be-
grooting (Ing. St. No. 189) heeft het College op pag. 120,
2e kolom, le en 2e alinea, het een en ander van het vraagstuk
van de afschrijvingen en de storting in het vernieuwingsfonds
gezegd en uit het daar medegedeelde blijkt, dat de uitvoering
van de voorstellen, door den directeur der Lichtfabrieken
gedaan in zijn rapport omtrent dit vraagstuk, voor 1938
een hoogere last van 65.000.zou hebben beteekend. De
wijn staat dus in volle klaarheid op tafel; slechts redenen
van overwegend gemeentebelang verhinderen het drinken
van dit edele vocht.
Een Wethouder van financiën bevindt zich in dezen tijd
niet steeds in een benijdenswaardige positie. Spreker ontkent
allerminst de waarde van vraagstukken als: het maken van
te veel winst door de bedrijven; levering met inachtneming
van den kostprijs; winst als vorm van indirecte belasting;
het rekening houden met het element van draagkracht in
de tarievenpolitiek. Uitgebreide en leerzame literatuur is
over deze onderwerpen verschenen. Indien men deze belang
rijke onderwerpen beschouwt in verband met het aspect
van de geheele begrooting, komt er echter een oogenblik,
waarop alle redeneeren ophoudt en de ijzeren noodzakelijk
heid in al haar afzichtelijke realiteit zich doet gelden.
De eerste rechtsgrond voor de tariefsverhooging is, dat
de gemeente in de eerste plaats tot taak heeft te zorgen,
dat er geld is voor de werkloozenondersteuning in al haar
schakeeringen, het uitbetalen der loonen en salarissen en
het nakomen van haar andere financieele verplichtingen.
De tweede rechtsgrond is ontleend aan de belangen van
de Lichtfabrieken zelf. Het is wenschelijk, dat te eeniger tijd
het door den Directeur uitgebrachte rapport wordt uitgevoerd.
Al stelt het College thans voor, de opbrengst der tariefs
verhooging aan de gemeentebegrooting ten goede te laten
komen, toch hoopt iedereen, dat de tijd niet ver meer zal zijn,
waarin die opbrengst kan worden aangewend tot versterking
van de reserves, die men in de afgeloopen jaren zoozeer
heeft moeten aanspreken.
De tijd, dat men met de exploitatie van het Openbaar
Slachthuis en de gestichten „Endegeest" enz. een paar ton
winst per jaar maakte, is reeds een paar jaar voorbij. In dit
opzicht ligt spreker stukken achter bij zijn ambtsvoorgangers.
Men vergt van spreker te veel, indien men in deze om
standigheden verlangt, dat hij ook nog zal medewerken aan
aanslagen op het peil van de winstuitkeering van de Licht
fabrieken. Spreker is geen goochelaar!
Men dient goed te begrijpen, dat de gemeente de gevolgen
moet ondergaan van een politiek, die de landsregeering doel
bewust voert.
Spreker is het volkomen eens met de leden, die hebben
betoogd, dat de positie van de kweekelingen-met-akte bij
het lager onderwijs zeer slecht is. Deze leden kunnen echter
weten, indien zij de beraadslagingen over de Rijksbegrooting
in de Tweede Kamer hebben gevolgd, dat de Regeering alle
verbeteringen op het gebied van het onderwijs, van de sala-
rieering van het overheidspersoneel en van de zorg voor
ouden van dagen heeft afgewezen, omdat haars inziens de
behartiging van andere belangen moest voorgaan. Denken
Gemeentc-bcgrooting Algemeene beschouwingen.
(Verweij e.a.)
deze leden in ernst, dat de gemeente in staat is te doen, wat
de Regeering niet doet? Van spreker te verlangen, dat hij
de wonden heelt, die op verschillende terreinen zijn geslagen,
is onredelijk. Zoolang spreker moet zorgen, dat jaarlijks
2j a 3 millioen gulden op tafel worden gelegd voor de be
strijding van de werkloosheidslasten, moeten andere dingen,
die eigenlijk ook noodzakelijk zijn, wijken; daarvoor houden
de gemeentefinanciën te nauw verband met de Rijks
financiën.
Naar aanleiding van het voorstel van den heer van Weizen
om met de Yereeniging van Nederlandsche Gemeenten bij
de Regeering aan te dringen op een herziening van de finan
cieele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten (No. 7)
vestigt spreker er de aandacht op, dat deze Yereeniging zich
per circulaire van 24 Juli 1937 tot de gemeentebesturen
heeft gewend met het verzoek bepaalde gegevens te ver
strekken, die een inzicht kunnen geven in de begrootings-
positie der gemeenten voor het jaar 1938 in vergelijking
met die voor het jaar 1937, en zij het resultaat van deze
enquête in een uitvoerig adres aan de Regeering heeft mede
gedeeld. Uit de jaarverslagen der Vereeniging blijkt, dat het
vraagstuk der financieele verhouding voortdurend de belang
stelling van haar bestuur heeft; in zijn laatstgehouden ver
gadering heeft dit bestuur besloten een commissie in te
stellen, die de financieele verhouding tusschen het Rijk en
de gemeenten nader zal bezien.
In deze omstandigheden acht het College de aanneming
van het voorstel van den heer van Weizen overbodig, ook
al omdat het uit ervaring weet, dat het vraagstuk bijna
dagelijks een punt van overweging en studie in den boezem
der Vereeniging uitmaakt.
Spreker heeft ook groote practische bezwaren tegen het
denkbeeld, dat de gemeente zich direct tot de Regeering
wendt, waartoe het voorstel van den heer van Weizen de
mogelijkheid openlaat. De Regeering zal n.l. zonder eenigen
twijfel zeggen, dat er voor Leiden in de laatste plaats aan
leiding is tot het slaken van een noodkreet en daarbij wijzen
op het niet te miskennen feit, dat Leiden met de mogelijk
heden van belastingverhooging nog geenszins aan het einde
is. De Regeering zal natuurlijk Leiden in overweging geven
de belastingen te verhoogen, alvorens aan te dringen op een
herziening van de financieele verhouding.
Spreker noemt dan ook het voorstel van den heer van
Weizen niet alleen ontactisch, maar in de gegeven omstandig
heden ook in hooge mate ongewenscht, waarom hij de vrijheid
gevoelt den heer van Weizen als practisch man in overweging
te geven, het voorstel in te trekken. Spreker doet dit met
te meer vrijheid, omdat hij de bedoelingen van den voorsteller
wel kan waardeer en.
Het vraagstuk der financieele verhouding was vroeger en
is nu nog uitermate belangrijk wegens het onverbrekelijk
verband tusschen financiën en autonomie. Immerswat heeft
men aan autonomie, indien men niet beschikt over financiën?
Het vraagstuk is bovendien zeer ingewikkeld. De uitgaven
voor de werkloozenzorg in al haar schakeeringen vormen
daarbij den alles overheerschenden factor. Spreker is van
oordeel, dat waar men in Nederland blijkbaar voor een
werkloosheid in permanentie en van grooten omvang staat,
de feiten het Rijk zullen dwingen den gemeenten meer dan
tot nu toe tegemoet te komen. In de eerste plaats is daarvoor
noodig, dat men het Neder landsche volk beschouwt als een
eenheid, waarvan de leden naar de mate van hun krachten
hebben bij te dragen in de leniging van de nooden der econo
misch zwakken. De leuze „de sterken voor de zwakken"
zal ook voor de Nederlandsche gemeenten moeten gelden.
De Regeering zal hierbij de leiding moeten nemen.
De nood, waarin thans tientallen gemeenten zijn geraakt,
zal door de aanhoudende werkloosheid de centrale Overheid
geen oogenblik rust gunnen. In dit verband deelt spreker
mede een dezer dagen in de pers een beschouwing te hebben
gelezen, waaruit blijkt, dat volgens een verklaring van den
Minister van Financiën in de Eerste Kamer de Regeering
op het punt staat een wetsontwerp in te dienen, dat den
gemeenten ruimer financieelen armslag geeft.
Met het oog op het een en ander geeft spreker den Raad
in overweging het voorstel van den heer van Weizen niet
aan te nemen, indien deze het niet intrekt.
Spreker verzoekt thans zijn rede te mogen onderbreken.
De Voorzitter heeft hiertegen geen bezwaar en schorst de
vergadering tot Donderdag 17 Februari 1938, des namiddags
te 2 uur.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.