54 DINSDAG 15 FEBRUARI 1938. Gemeente-hegrooting Algemeene beschouwingen. (Manders e.a.) reeds op drastische wijze is toegepast, zou spreker zich met andere bezuinigingen, b.v. op de politie kunnen vereenigen, natuurlijk niet wat de salarissen, maar wat de algemeene uitgaven betreft. Spreker is het niet eens met de klachten over te weinig politie-toezichthet is integendeel zeer intensief, vooral ook in de buitenwijken. Geen afwijking van den rechten weg of een politieagent is ter waarschuwing aanwezig! Of betreft die belangstelling alleen de raadsleden? En moet spreker daarmede in verband brengen de opmerking op bl. 24 van de Memorie van Antwoord, dat de surveilleerende agent opdracht heeft, „broeinesten van baldadigheid" meermalen te controleeren? In elk geval is spreker overtuigd van een intensieve werking van den politiedienst en van een tekort bij het onderwijs. Verder beveelt spreker in de welwillendheid van de stads- regeering aan het groote gezin, dat bij zijn dagelijksch ver bruik door indirecte belastingen een onevenredig groot aan deel in de belastingen betaalt, hetgeen zeer onbillijk en on rechtvaardig is. Door bij de tarieven, of op andere wijze aan die groote gezinnen tegemoet te komen, wordt dus slechts een bedreven onrechtvaardigheid voor een deel vergoed. Juist van deze gezinnen toch moet de maatschappij leven; door hen blijft de maatschappij bestaan; zij leveren de werkers voor het groote, maatschappelijke kapitaal. De heer Hessing spreekt, evenals de heer de Reede, zijn misnoegen uit over de late behandeling van deze begrooting. Spreker weet, dat de Wethouder van Financiën en zijn amb tenaren vele moeilijkheden hebben moeten overwinnen, maar het moet toch mogelijk zijn de wettelijke termijnen in acht te nemen. Bovendien ondervond men dezen keer het groote bezwaar, dat tusschen de verschijning van het algemeen verslag met de Memorie van Antwoord en de openbare be handeling der begrooting slechts een korte tijd lag, zoodat de raadsleden slechts een korten tijd voor de bestudeering van deze stukken hebben gehad. Ook uit deze begrooting blijkt weer, dat de financieele positie van Leiden niet zeer rooskleurig is. Deze begrooting is sluitend gemaakt door thans op te teren alle in voorgaande jaren gevormde reserves. Daartegen heeft spreker absoluut geen bezwaar, te minder waar de Regeering in dezen voorgaat, maar het moet den Raad toch tot voorzichtigheid manen bij de beoordeeling van hetgeen wenschelijk zou zijn. Men heeft rekening te houden met hetgeen onder deze omstandigheden mogelijk is. Leiden's begrootingspositie wordt voor een groot deel beheerscht eenerzijds door de mogelijkheid van belasting heffing, anderzijds door de uitgaven, noodig voor de onder steuning van werkloozen en armlastigen. Spreker is het eens met den heer de Reede, dat in Leiden altijd nog 400.000. gevonden kan worden uit verhooging der belastingen, maar zou de heer de Reede de consequentie aandurven om de Leidsche burgerij, indien dit niet strikt noodzakelijk is, hooger te gaan belasten? Spreker zegt: indien dit niet strikt nood zakelijk is; de sociaal-democraten zijn principieel niet tegen belastingverhooging, en wanneer de heer de Reede dan zegt: „komt men met belastingverhooging, dan zijn de sociaal democraten niet thuis", dan verkondigt hij een halve waar heid; de sociaal-democraten zijn zeker te vinden voor be lastingverhooging, wanneer alle andere middelen zijn uit geput. Zij zullen zeker belastingverhooging voorstaan, indien de door den heer Beekenkamp aangegeven weg moet worden ingeslagen, n.l. die van bezuiniging op noodzakelijke uitgaven. Neen, de sociaal-democraten wenschen, dat ook in dezen tijd de sociale voorzieningen ten volle gehandhaafd blijven en spreker brengt in dit verband hulde, zeer zeker aan het geheele College, maar in het bijzonder aan den Wethouder van Sociale Zaken, dat deze kans heeft gezien, met zijn ambtgenoot van Financiën, de sociale voorzieningen ook bij deze begrooting onaangetast te laten. De heer Wilmer: Niet verbeterd heeft, maar onaangetast heeft gelaten, zooals ze waren onder het vorig College. De heer Hessing: Natuurlijk, behoudens de kleine ver beteringen, die de Wethouder van Sociale Zaken, met mede werking van het geheele College, heeft bereikt. In dit verband verheugt het spreker, dat hetgeen de heer Beekenkamp zeide over de maatregelen, door het College genomen of te nemen tot het sluitend maken van de be grooting, hij sprak over het opteren van de reserves eenigszins anders en milder klonk dan uit het algemeen verslag bleek. Daarin stond n.l. op bl. 9 te lezen: „Hoe lang denkt het College daarmede nog te kunnen doorgaan? Misschien tot aan de samenstelling van een nieuw College in 1939, welk College dan wel tot het voorstellen van verschillende belastingverhoogingen zal moeten overgaan?" Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Hessing e.a.) Spreker is verheugd, dat de heer Beekenkamp deze uit lating heeft verzacht; zooals ze hier stond, tastte ze het karakter van het College aan. Hier werd n.l. beweerd dat, koste wat het kost, belastingverhooging en andere onaan gename maatregelen, die wellicht in verband met de financieele positie van de gemeente noodig waren, uitgesteld werden tot tijd en wijle de verantwoordelijkheid voor deze maatregelen aan anderen kon worden overgelaten. Wanneer de heer Beekenkamp dan spreekt van een zuinig en conservatief beheer, dan kan het hem bekend zijn, dat het beheer van sociaal-democratische Wethouders zich nog nooit heeft gekenmerkt dan door soliditeit en zuinigheid. Alle beweringen van het tegendeel te dien aanzien zijn door de feiten weerlegd. Men sprak vroeger van bankroetierspolitiek, maar de bewijzen zijn geleverd, dat steden, die onder het financieel beheer van sociaal-democraten hebben gestaan, er op het oogenblik niet slechter aan toe zijn dan de gemeenten, waar de sociaal-democraten nooit ofte nimmer eenigen invloed hebben gehad. Er zijn gemeenten, die niet noodlijdend zijn, en die indertijd bestuurd werden door colleges, waarin sociaal-democraten zitting hadden, en er zijn eveneens ge meenten, waarin geen sociaal-democraten in het College zitting hadden, en die op het oogenblik volledig onder controle van de Nederlandsche Regeering staan. Het financieel beleid der sociaal-democraten houdt zeer zeker rekening met de werke lijkheid. De heer de Reede zegt, dat de Leidsche sociaal-democraten nog nooit hun degelijkheid bewezen hebben. De heer Hessing zegt, dat dat een bloote bewering is. De heer Wilmer heeft zich aangesloten bij de aan de sociaal democratische Wethouders gebrachte hulde, maar merkte daarbij op dat zij konden regeeren zooals zij regeeren dank zij het beheer van den vorigen Wethouder van Financiën, den heer Goslinga. Spreker zal de laatste zijn om den heer Goslinga niet die hulde te brengen, die hem in dit verband toekomt, maar hij zal zelf de eerste zijn om te beweren dat de reserves, in vroeger tijden gevormd, in de eerste plaats te danken zijn aan een jarenlange financieele verzorging van deze gemeente, langer geleden dan de heer Goslinga wet houder was. Het deed spreker in dit verband onprettig aan, dat hierbij niet in de eerste plaats genoemd werd de naam van den heer de Gijselaar. De heer de Reede heeft een geschiedkundig overzicht ge geven van de totstandkoming van de wet op de financieele verhouding tusschen Rijk en gemeenten; terecht zeide hij, dat verschillende gemeenten door deze regeling er niet op achteruitgegaan zijn, vergeleken bij vroeger, maar hij vergeet dat in dien tusschentijd twee wijzigingen hebben plaats ge vonden, waarvan de tweede, die van 4 Maart 1935, het hardst is aangekomen; tengevolge van die wijziging is n.l. de Rijks- uitkeering voor Leiden tien jaren lang met 49.000.per jaar verlaagd. Nu krijgt de gemeente inderdaad een groot bedrag van de uitgaven voor de werkloozenondersteuning van het Rijk terug, maar in de uitgaven voor Maatschappelijk Hulpbetoon ad 800.000.zit ook een groot bedrag aan werkloosheidsondersteuning, die uiteraard ten laste van het Rijk moest komen. De gemeente ontvangt geen rechtstreeksch subsidie voor uitgaven, die de gemeente doet ingevolge de Armenwet. Kleine zelfstandigen, ouden van dagen, invaliden, al dezen bemerken van een eventueele opleving niets; het voordeel van het aan het werk gaan van een gesteunden werkloozen arbeider komt rechtstreeks aan het Rijk ten goede, maar ouden van dagen en invaliden komen eenvoudig niet meer aan het werk en de lasten daarvan blijven voor het volle bedrag voor de gemeente. De kwade posten zijn dus voor rekening van de gemeente. Spreker wijst op het artikel getiteld Maatschappelijk Hulpbetoon en de economische op leving in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 24 Juli 1937, waarin betoogd wordt dat de steunuitkeeringen ondanks de afneming van de werkloosheid niet of slechts weinig lager worden, en waarin aangedrongen wordt op een ruimere be grenzing van de groep van gesteunden, waarvoor ten laste van het Werkloosheidssubsidiefonds kan worden gedeclareerd. Dezen kant van het vraagstuk moet men toch ook onder oogen zien. Spreker kan niet zeggen, dat de heer van Weizen hem van de nuttigheid en de noodzakelijkheid van aanneming van diens voorstel inzake verbetering van de financieele ver houding tusschen Rijk en gemeente (No. 7) overtuigd heeft. Spreker ontkent niet, dat er gemeenten in Nederland zijn, die er tengevolge van de wet op de financieele verhouding tus schen Rijk en gemeenten slecht aan toe zijn, maar spreker betwijfelt of thans voor Leiden de tijd aangebroken is om zich tot de Regeering te wenden met het verzoek, de finan-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 8