DINSDAG 15 FEBRUARI 1938. 53 Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Manders.) thans is wederom een periode van stilstand aangebroken, met als gevolg dat ook de vermindering der werkloosheid tot staan is gekomen, en zelfs een betreurenswaardige ver meerdering ervan daarvoor in de plaats is gekomen. Spreker herinnert aan hetgeen vroeger te dezen opzichte door hem is te berde gebracht, n.l. dit. Het geld mag slechts als hulpmiddel dienen en mag niet in den weg staan aan het nemen van maat regelen, in het algemeen maatschappelijk belang noodig; levensmiddelen, kleeding, brandstoffen en al hetgeen voor de eerste behoeften van den mensch dienstig is, zijn in voldoenden voorraad, zelfs in overvloed aanwezig; een goede distributie hiervan moet zooveel mogelijk bevorderd en zoo noodig in het leven geroepen worden. Voorts is door de zeer geperfee- tionneerde en door de steeds nog verder voortschrijdende techniek de arbeidsbehoefte tot zulke kleine afmetingen teruggebracht, dat er nooit meer voor alle arbeiders voldoende arbeid zal zijn om hen allen gedurende 8 uren per dag normalen arbeid te laten verrichten. Waar er geen keer in de afgeloopen 7 jaren in deze omstandigheden gekomen is en ook nimmer daarin zal komen, was het reeds lang noodig geweest, en is het nu zeker hoog tijd om maatregelen te nemen, die aan de hierdoor ontstane onrechtvaardige toestanden voorgoed een einde zullen maken. Nu moge de heer Beekenkamp dankbaar zijn voor de erkenning door het College in de Memorie van Antwoord, dat het aan de werkloosheid niets kan verbeteren, wanneer dit waar mocht zijn, hetgeen spreker echter nergens gevonden heeft, dan zou dit al een zeer treurige erkenning zijn. Deze erkenning zou dan ten allerminste tot gevolg moeten hebben, dat raadgevingen van anderen, die verbete ring wel mogelijk achten, niet in den wind geslagen zouden mogen worden, integendeel eerlijk zouden moeten worden onderzocht en eventueel opgevolgd of wel beproefd. Vandaar dat spreker telken jare en ook nu weer met groote vrijmoedig heid terugkomt op de door hem sinds 1931 tevergeefs naar voren gebrachte ideeën en op de toezegging van den Voor zitter (Handelingen 1931, blz. 357) dat het College sprekers Voorstel inzake de bestrijding der werkloosheid in ernstige overweging zal nemen. Dit voorstel van spreker had toen zeer veel kans van aanneming en waar spreker meent, dat elke poging in deze richting gesteund dient te worden, zal hij thans, wanneer hij op eenigen steun uit den Eaad kan rekenen, zijn voorstel opnieuw indienen. De factor geld is de' voornaamste oorzaak van alle ellende kan deze geëlimineerd worden of tot zoo klein mogelijke proporties teruggebracht worden, dan zou reeds veel gewonnen zijn; dan zou het vraagstuk van een evenredige werkver- deeling zijn oplossing reeds gevonden hebben, dan zou ook aan een goede distributie van levensmiddelen, kleeding en huisvesting enz. niets meer in den weg staan. Zoover is men jammer genoeg nog niet, ofschoon de devaluatie reeds een stap verder op dien weg gebracht heeft. Nog meer schreden op dien weg zullen echter moeten volgen, en zullen ook volgen, op welke wijze dan ook. Dit zal de werkverdeeling zeer ten goede kunnen komen. Moet dus eensdeels het vraagstuk der werkloosheid door een betere verdeeling van den beschikbaren arbeid opgelost worden, anderdeels mag geen middel onbe proefd worden gelaten ter verkrijging van een vermeerdering van arbeidsgelegenheid. Alle arbeid, welke verricht kan worden en niet verricht wordt, is verlies van kapitaal, daar dit laatste uitsluitend tot arbeid is terug te brengen. Met andere woordenkapitaal is arbeid in een spaarpot. En evenals men het kapitaal zooals dit woord in den gewonen omgang wordt verstaan rentegevend kan beleggen, dan wel impro ductief kan laten liggen, kan laten bevriezen, is het ook met den opgespaarden arbeid het geval. Men zal dus moeten trachten dit arbcidskapitaal zooveel mogelijk rentegevend te beleggen, of wellicht duidelijker gezegd zooveel mogelijk productieven arbeid te laten verrichten. Dit te onderzoeken, kan een dankbare taak voor de door spreker bedoelde com missie zijn. In dien geest was ook opgevat en is ook uitge werkt het rapport, door de commissie-Manders uitgebracht, dat ontplooiingsmogelijkheden voor handel en industrie te Leiden zocht. Hoezeer het spreker ook verheugt, dat dit rapport opnieuw in studie is genomen, spreker betreurt dat aan de uitwerking niet eerder is begonnen, daar aan Leiden als spreker ten minste goed is ingelicht thans een groote industrie is ontgaan, omdat de gemeente niet eens een be hoorlijk industrieterrein ter grootte van 6 H.A. ter beschikking stellen kon. Wanneer men ziet, hetgeen in andere gemeenten te dien opzichte geschiedt, hoe de industrie daar geholpen wordt, op welke wijze men nieuw te vestigen industrieën tegemoet treedt, op welke voordeelige voorwaarden deze ge holpen worden, dan komt Leiden toch wel heel ver achteraan. Toch was Leiden niet altijd zoo; Leiden begreep zijn beteeke- nis voor handel en industrie in vroeger jaren zeer goed, maar het lijkt alsof het na die vroegere, voorspoedige jaren, jaren Gemeente-heqrootinq Alqemeene licschouvvinqen. (Manders.) van zeer groote beteekenis voor de stad, op die goede jaren is gaan teren, op zijn lauweren is gaan rusten, en daarbij eenigszins is ingedommeld en nog maar steeds voortsluimert. Wat deed Leiden niet in de jaren van 1650 tot 1670 en ook nog in later tijd? Van het door het voorgeslacht toen geplante, plukt men thans nog de vruchten. Maar nu! Zie andere ge meenten bij de uitbreiding van hun industrie! Zie welke werken in het belang daarvan gemaakt worden. Steden als Botterdam, Dordrecht, Haarlem en Amsterdam, die Leiden vroeger benijdden, lachen het thans uit. Het is daarom hoog tijd den reeds verkregen achterstand in te halen. Spreker wijst op de groote verbindingen te land en te water, die tot stand gebracht zijn en worden, die echter alle Leiden links laten liggen. Spreker wijst op de groote verbetering van het Amsterdam-Rijnkanaal, en op de sluizen te Vreeswijk ter verruiming van den vaarweg Amsterdam-Rotterdam. Laat Leiden trachten voor zijn industrie daarmede verbinding te krijgen. Spreker wijst ook op de groote wegen rond Leiden. Of zou het waar zijn, dat het Leidsche volk zooals de heer van Eek gezegd heeft, lusteloos is geworden? Is de moed er uit, en is de terugslag daarvan ook bij hen, die leiding moeten geven, te vinden? Spreker meent van niet. In het Leidsche volk is nog wel geest, het wil wel, en zelfs graag, het is vol levenslust, getuige daarvan de jeugd op den nationalen feestdag, maar de leiding ontbrak er en ontbreekt ook elders. Waar levenslust is, daar is ook arbeidslust. Voor spreker staat onomstootelijk vast, dat de Leidsche arbeider en het Leidsche volk in zijn geheel niet bij de pakken zal neerzitten, wanneer maar de gelegenheid geboden wordt om te werken. Het feest liep dood wegens gebrek aan leiding, laat aan den arbeid die leiding niet ontbreken, opdat niet dat groote kapi taal voor Leiden verloren gaSpreker geeft hierbij de sociaal democratische raadsfractie in overweging, zich niet op te eng standpunt te plaatsen, en niet te veel te hechten aan de begrippen werkverruiming, werkverschaffing, enz. Laat men eerst zorgen, dat de arbeiders werk krijgen, op welke wijze dan ook; de andere vraagstukken lossen zich dan vanzelf op. De economische, sociale en zedelijke bezwaren, die volgens den heer van Eek aan werkverschaffing zouden kleven, kan spreker niet zoo zwaar inzien. Evenmin kan spreker inzien het bezwaar tegen het werken voor den steun. Hoeveel prettiger moet het den arbeider niet stemmen, wanneer hij in plaats van steun, loon ontvangt en overigens^ na zijn zelf verdiend loon ontvangen te hebben, vrij zal zijn, wanneer hij niet meer in de rij zal behoeven te staan om te stempelen. Hierin schuilen sociale en zedelijke bezwarenEn wil men nu beweren, dat een arbeider, die in de werkverschaffing of voor den steun werkt, een nummer zal zijn, zelfs meer een nummer dan de arbeider in de een of andere fabriek? Geen sprake van! Die arbeiders toch hebben hun eigen taak, zij moge dan al niet tot hun gewone werkzaamheden behooren, een eigen werk met eigen handen blijft het en mogelijk zal, gelijk ver andering van spijs doet eten, ook hier eenige afwisseling niet onwelkom zijn. Ter overweging bij het zoeken naar werkgelegenheid wijst spreker aan de zoo noodige demping van het nog overgebleven stukje van het Levendaal, dat in desolaten toestand verkeert en het stadsschoon op de meest grove wijze ontsiert. Spreker beveelt verder aan: verbetering van de Prinsessekade met verbreeding van het Galgenwater en doortrekking van den verkeersweg daarlangs en langs de voormalige zeevaartschool naar den Ilaagweg, waardoor het al te drukke verkeer op het knooppunt bij de de Gijselaarsbank voor een groot deel ontlast zal worden. De plannen daarvoor zijn reeds gemaakt, de kosten zijn begroot op 30.000. Wat betreft den spoorwegovergang aan den Rijnsburger- weg, het zou toch een welbegrepen plicht der spoorwegen moeten zijn om het obstakel, dat zij het gewone verkeer zoo langzamerhand hoe langer hoe meer in den weg gelegd hebben, te verwijderen. In den grond zou het een moreele plicht van de spoorwegen, die aan deze lijn bovendien veel geld verdiend hebben, zijn de kosten daarvan geheel voor hun rekening te nemen. Ook moge nog in dit verband onder de oogen gezien worden, of niet een andere opzet van het grondbedrijf noodig is, waardoor meer terreinen beschikbaar zouden kunnen worden gesteld voor woningbouw en industriedoeleinden, maar waarbij ook een spoediger omzet van de voorhanden terreinen ver kregen zou kunnen worden? Het onderwijs moet, indien men met andere steden, andere landen en andere volken wil kunnen blijven wedijveren, zoo goed mogelijk zijn. Elke uitbreiding daaraan gegeven, zonder van de leerlingen het onmogelijke te vergen, zal haar nut af werpen. Kleinere klassen komen de ontwikkeling ten goede, maar daarnaast is het een middel ter bestrijding der werk loosheid. Meer dan met een bezuiniging op onderwijs, welke

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 7